3 Milieurecht en
aanleunende
rechtsgebieden
3.1 Inleiding op hoofdstuk 3
Wat is aanleunend?
Aan de hand van een afbakening ten opzichte van andere relevante
rechtsgebieden zullen we hier iets meer zeggen over het milieurecht,
maar natuurlijk vooral over die andere rechtsgebieden. We spreken dan
van 'aanleunende rechtsgebieden' als die rechtsgebieden relevant zijn
voor het milieurecht. 'Relevant voor het milieurecht' betekent dat deze
rechtsgebieden zodanige relaties vertonen met wat in het eerste
hoofdstuk als 'het milieurecht' is omschreven, dat de instrumenten op
die andere gebieden mede kunnen worden gebruikt ten behoeve van het
milieubeleid, maar ook aan de toepassing van de instrumenten uit het
milieurecht in de weg kunnen staan. Afstemming tussen de
instrumenten van het milieurecht en die van de andere rechtsgebieden
is gewenst en soms noodzakelijk is. We spreken dan van 'aanleunende'
rechtsgebieden. Het gaat om het ruimtelijk bestuursrecht en het
waterhuishoudingsrecht. Aparte paragrafen zijn gewijd aan de
zogenaamde wetgeving met betrekking tot de infrastructuur en de
energiewinning.
Relatie met ruimtelijk bestuursrecht
In paragraaf 3.2 komt de relatie tussen het milieurecht en het ruimtelijk
bestuursrecht aan bod. Daar constateren we dat sprake is van een
toenemende overlapping van beide rechtsgebieden, ondermeer als
gevolg van de grotere aandacht in het milieubeleid voor de ruimtelijke
aspecten van dat beleid en door de accentversterking binnen de
ruimtelijke ordening voor het kwaliteitsaspect. De toegenomen
onderlinge verstrengeling van het beleid op beide terreinen leidt tot de
noodzaak van een goede afstemming. Hier is de theorie van de
tweesporigheid van belang, erop neerkomende dat, met behoud van het
zelfstandig karakter van elk, gestreefd wordt naar een optimaal
afgestemde inzet van de verschillende instrumenten.
Wet op de Ruimtelijke Ordening
Na aandacht te hebben besteed aan de idee van de tweesporigheid,
zullen de belangrijkste instrumenten van de centrale wet op het terrein
van het ruimtelijk bestuursrecht: de Wet op de Ruimtelijke Ordening
(WRO) de revue passeren. Uitgangspunt daarbij is de wettelijke
structuur, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen instrumenten op
rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt duidelijk dat de
verschillende planvormen op die drie niveaus de belangrijkste
instrumenten zijn. Het bestemmingsplan betreft een bijzondere
planvorm omdat dat plan burgers bindende bepalingen kan bevatten en
om die reden een belangrijke rol als instrument van het milieubeleid kan
spelen. Afzonderlijk gaan we in op het belangrijke instrument in handen
van de gemeentebesturen van de zelfstandige projectprocedure die het
mogelijk moet maken zonder omslachtige bestemmingsplanwijzigingen
toestemming te geven voor het uitvoeren van bepaalde projecten.
Nimby-wet
Ook de Nimby-wet heeft betrekking op de realisering van bepaalde
projecten en ze komt neer op een wijziging en aanvulling van het
instrumentarium van de WRO die mede ten doel heeft onwelgevallige
projecten in het openbaar belang (vaak milieuprojecten) te kunnen
doorzetten. Deze regeling maakt het mogelijk in bepaalde
omstandigheden de planologische medewerking af te dwingen van
gemeentebesturen bij de realisering van bepaalde concrete projecten
zoals de aanwijzing van een vestigingsplaats voor een
afvalverwerkingsinstallatie. De minister van VROM en GS kunnen de
gemeenteraad een aanwijzing kunnen geven tot aanpassing van een
bestemmingsplan en ze kunnen bij niet-opvolging dat plan zelf
aanpassen of vrijstelling van de voorschriften verlenen.
Milieunormen en zonering
Aansluitend op de behandeling van de algemene en bijzondere
instrumenten uit de WRO en hun relatie met het milieubeleid, wordt
ingegaan op de vraag of en in hoeverre milieunormen in
bestemmingsplannen mogen worden opgenomen. Ook het instrument
van de zonering speelt bij die afstemming een belangrijke rol waar met
toepassing van de planologische instrumenten uit de ruimtelijke
ordening getracht wordt de milieubelastende activiteiten zoveel mogelijk
te scheiden van de milieugevoelige. We zullen zien dat er instrumenten
zijn ontwikkeld die ten doel hebben om voor het milieubeleid dezelfde
toetsingscriteria te laten gelden als voor de planologische instrumenten.
We maken onderscheid tussen zonering op basis van de milieuwetgeving
en zonering met behulp van buitenwettelijke instrumenten zoals de
Richtlijn Veehouderij en stankhinder.
Gebiedsgericht milieubeleid
Het gebiedsgerichte milieubeleid is het derde spoor in het milieubeleid,
naast het themagerichte beleid en het doelgroepenbeleid. In daartoe
geselecteerde gebieden wordt getracht te komen tot een zodanige inzet
van instrumenten van het milieubeleid en planologische instrumenten
dat die elkaar ondersteunen en versterken ter handhaving of verbetering
van de milieukwaliteit in die gebieden.
Milieurecht en bouwrecht
Ook het bouwrecht biedt als onderdeel van het ruimtelijk bestuursrecht
mogelijkheden om bij te dragen aan het milieubeleid. Het betreft bij de
toepassing van de Woningwet het tegengaan van bouwen op
verontreinigde grond, het bevorderen van duurzaam bouwen en het
treffen van energiebesparende voorzieningen.
Milieurecht en waterhuishoudingsrecht
Wat de waterhuishouding betreft, kan enerzijds onderscheid worden
gemaakt tussen beheer van het grondwater en van het oppervlaktewater
en aan de andere kant tussen kwantiteitsbeheer en kwaliteitsbeheer.
Voor de verschillende soorten beheer gelden verschillende wetten. Het is
duidelijk dat vooral ten aanzien van het kwaliteitsbeheer van grond- en
oppervlaktewater een overlapping plaatsvindt met het milieubeleid waar
dit beleid zowel de waterhuishouding als de milieuzorg betreft. De relatie
tussen de wetgeving op het terrein van het waterbeheer en die van het
milieubeheer komt in paragraaf 3.3 aan de orde.
Als reactie op de versnippering van de wetgeving op het terrein van de
waterhuishouding is, evenals binnen het milieubeleid, een tendens tot
integratie te bespeuren die echter vanwege de grote onderlinge
verschillen in doelstellingen en instrumenten minder sterk is dan in het
milieurecht. De Wet op de waterhuishouding (Wwh) is tot stand
gebracht om te komen tot een integratie van de verschillende
planvormen op het terrein van de waterhuishouding. Daarnaast kent de
wet instrumenten voor de regulering van het kwantiteitsbeheer van het
oppervlaktewater.
De Grondwaterwet (Gww) is naast die wet blijven bestaan evenals de
Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), zij het dat de
planbepalingen uit die wetten zijn geschrapt. In deze paragraaf zal op de
verschillende 'waterwetten' worden ingegaan waarbij behalve de
afstemming met de milieuwetgeving ook de mogelijkheden om de
instrumenten van deze wetten ten behoeve van het milieubeleid te
gebruiken aan de orde wordt gesteld. Aan het slot van deze paragraaf
staan we kort stil bij de vraag of de totstandkoming van één waterwet,
vergelijkbaar met de Wet milieubeheer wenselijk wordt geacht.
Milieurecht en wetgeving infrastructuur
De Tracéwet, als een van de wetten op het terrein van de infractructuur
(par. 3.4), beoogt de besluitvormingstijd voor de aanleg van grote
infrastructurele projecten (spoorlijnen, autowegen en dergelijke) die
voorheen acht jaar en meer bedroeg, met de helft te verkorten. In de
Tracéwet wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de gevolgen van de
te realiseren infrastructurele werken voor het milieu. De relatie van deze
wet met de milieuwetgeving blijkt uit de koppeling met de regeling voor
de milieu-effectrapportage uit de Wet milieubeheer.
Onder deze paragraaf behandelen we ook de Planwet verkeer en vervoer
(Pvv). Het hoofddoel van de Pvv is het introduceren van een
planstructuur voor het voeren van een samenhangend verkeers- en
vervoerbeleid, waarbij de betrokken bestuurslagen (rijk, provincie en
gemeente) zijn betrokken. De plannen op grond van de Pvv dienen te
worden afgestemd met aangrenzende beleidsterreinen, zoals ruimtelijke
ordening, economie en milieu. De Luchtvaartwet wordt in deze paragraaf
beschreven voorzover betrekking hebbend op de aanleg van
infrastructuur met betrekking tot luchthavens (in paragraaf 28.3 wordt
de Luchtvaartwet beschreven voorzover het geluidsoverlast en
geluidszonering betreft).
Tot slot wordt de Wet rijksprojectenprocedure (Wrp) behandeld. Deze
wet bevat een nieuwe procedure waardoor het rijk beslissingen over
nationale ruimtelijke projecten onder eigen regie kan realiseren, zonder
bemoeienis van lagere overheden. De rijksprojectenprocedure zal
worden ingepast in de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Milieurecht en energiewetgeving
In de laatste paragraaf (3.5) behandelen we wetgeving op het terrein
van de energiewinning, waarbij ook weer het accent wordt gelegd bij de
relatie met het milieurecht. Het betreft hier overigens (nog?) alleen de
Mijnbouwwetgeving. Een ander belangrijk wetgevingscomplex dat met
energiewinning te maken heeft en die we - anders dan de hier
behandelde wetgeving - tot de milieuwetgeving rekenen komt in het
deel VIII over de bijzondere milieuwetten aan bod: het betreft de
Kernenergiewet en uitvoeringsregelingen (par. 27.2).