3.2.1 Inleiding
Convergentie en beleidsafstemming
Zijn in het milieubeleid de doelstellingen zodanig verruimd dat ze ook
ruimtelijke aspecten zijn gaan omvatten (gebiedsgericht milieubeleid),
in de ruimtelijke ordening is al geruime tijd de tendens te bespeuren
naar versterking van kwaliteitsaspecten van de leefomgeving. Daardoor
is in toenemende mate sprake van het naar elkaar toegroeien van het
beleid op de beide terreinen. Bij beleidsterreinen die zo nauw met elkaar
verwant zijn, doet zich de vraag voor hoe kan worden voorkomen dat
het beleid op het ene terrein in strijd is of komt met dat op het andere
en hoe kan worden bereikt dat het ene beleid het andere ondersteunt en
zo mogelijk versterkt. Met andere woorden: hoe kan de afstemming het
beste plaatsvinden. In dat verband is de theorie van de tweesporigheid
ontwikkeld, die er kort gezegd op neer komt dat met respect voor het
zelfstandig bestaansrecht van elk beleidsterrein bij de realisering van
het beleid getracht moeten worden de verschillende instrumenten bij
hun toepassing zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. In deze
paragraaf gaan we eerst kort op deze theorie in (subpar. 3.2.2).
De Wet op de Ruimtelijke ordening
Vervolgens worden (in subpar. 3.2.3) de belangrijkste instrumenten uit
de ruimtelijke ordening behandeld op de drie niveaus waarop de WRO
zich richt: het Rijk (planologische kernbeslissingen,
aanwijzingsbevoegdheid), de provincies (streekplannen,
goedkeuringsbevoegdheid gemeentelijke bestemmingsplannen en
aanwijzingsbevoegdheid) en de gemeenten (structuur en
bestemmingsplannen). Afzonderlijk wordt daarbij ingegaan op de
zelfstandige projectprocedure, die het mogelijk moet maken zonder de
vaak omslachtige procedure van bestemmingsplanwijziging bepaalde
projecten planologisch mogelijk te maken. Het is in beginsel de raad die
toestemming moet verlenen en ook dient vooraf een verklaring van geen
bezwaar door GS te zijn verleend.
Nimby-wet
Betreft het hier projecten waar het gemeentebestuur de medewerking
aan wil verlenen en voortvarend mee vooruit wil, bij de Nimby-wet gaat
het juist om projecten waar een gemeentelijk gebrek aan medewerking
bestaat. Deze wet, die we in subparagraaf 3.2.4 behandelen, betreft een
wijziging en aanvulling van het instrumentarium van de WRO waarbij
het mogelijk is in bepaalde omstandigheden de planologische
medewerking af te dwingen van gemeentebesturen bij de realisering van
bepaalde concrete projecten in het algemeen belang zoals de aanwijzing
van een vestigingsplaats voor een afvalverwerkingsinstallatie. Alhoewel
dergelijke projecten in het algemeen (bovengemeentelijk) belang zijn en
dat dit ook door ieder wordt begrepen, wil niemand ze in zijn achtertuin
(nimby = not in my back-yard).
De Nimby-wet haakt aan bij de aanwijzingsbevoegdheid ingevolge de
WRO waarbij de minister van VROM en GS de gemeenteraad een
aanwijzing kunnen geven tot aanpassing van een bestemmingsplan en
bij niet-opvolging dat plan zelf kunnen aanpassen. Ook wordt het voor
beide organen mogelijk B en W te verzoeken vrijstelling van
planvoorschriften te verlenen en bij weigerachtigheid of afwijzing
daartoe zelf over te gaan. Een soortgelijke constructie geldt ook ten
aanzien van de vergunningverlening. Ter stroomlijning van de
vergunningverlening kunnen GS of de minister het bevoegde gezag
opdragen de voor een bepaald project noodzakelijke vergunningen te
verlenen. Ook hier kunnen deze bestuursorganen bij niet-opvolging van
de opdracht zelf de vergunningen verlenen. Ten slotte is in de WRO de
mogelijkheid opgenomen voor GS en de minister om een bindende
aanwijzing te geven ten aanzien van bepaalde beschikkingen. Dit kan
neerkomen op het verbinden van bepaalde voorschriften aan
bijvoorbeeld vergunningen, maar ook het verwijderen van bezwarende
beperkingen.
Milieunormen in bestemmingsplannen
In verband met de afstemming tussen ruimtelijk en milieubeleid op
gemeentelijk niveau is de vraag van belang of in bestemmingsplannen
milieunormen kunnen worden opgenomen. We zullen (in subpar. 3.2.5)
zien dat dit onder bepaalde voorwaarden kan, zolang deze normen niet
hetzelfde karakter en doel hebben als de voorschriften die in
milieuvergunningen kunnen worden opgenomen. Globaal gezegd mogen
wel normen worden opgenomen die betrekking hebben op de vestiging
(bouwen, gebruik gronden en opstallen) van bedrijven in
bestemmingsplannen maar geen normen die betrekking hebben op de
werking (emissies) van individuele bedrijven. De overlapping tussen
milieubeleid en ruimtelijk beleid blijkt vooral in die situaties waar sprake
is van een gebiedsgericht milieubeleid of van een inrichtingsgericht
ruimtelijk beleid.
Zonering als afstemmingsinstrument
Meer in het bijzonder is afstemming nodig bij elkaar niet of moeilijk
verdragende bestemmingen. Het instrument van de zonering dient ertoe
te komen tot een scheiding van milieugevoelige en milieubelastende
bestemmingen, waarbij in de zone rond de milieubelastende
activiteit(en) milieugevoelige objecten zoveel mogelijk worden geweerd
of gesaneerd. Op de zonering en de instrumenten die daarbij vanuit het
milieubeleid zijn ontwikkeld gaan we in subparagraaf 3.2.6 in. Naast
zones die hun grondslag vinden in wettelijke regelingen die specifiek
daarop zijn gericht (Wet geluidhinder (Wgh), Luchtvaartwet (Lvw)), zijn
er nog zones die geen wettelijke grondslag kennen. Het betreft de via
richtlijnen of anderszins ingestelde zones zoals op basis van de VNG-Handleiding Bedrijven en milieuzonering, de Richtlijn Veehouderij en
stankhinder en de Risicobenadering voor NS-goederenemplacementen.
Gebiedsgericht milieubeleid
In het onderdeel over gebiedsgericht milieubeleid (subpar. 3.2.7) staan
we kort stil bij dit zogenaamde derde spoor van het milieubeleid (naast
de themagerichte en de doelgroepgerichte benadering). In een tal van
geselecteerde zowel zwaar belaste als schone gebieden wordt met
toepassing van zowel de instrumenten uit de ruimtelijke ordening als die
van het milieubeleid getracht de milieuproblemen op te lossen
respectievelijk de goede milieukwaliteit te handhaven (de zogenaamde
ROM-gebieden). Dit beleid is hier vooral interessant omdat het de
grondslag biedt voor onderzoek naar de mogelijkheden in de praktijk te
komen tot een betere afstemming tussen de instrumenten van het
milieubeleid en die van de ruimtelijke ordening.
Milieubeleid en Woningwet
Het milieurecht is inmiddels ook de Woningwet binnengeslopen. In
subparagraaf 3.2.8 behandelen we ten slotte de mogelijkheden om het
bouwen op verontreinigde grond tegen te gaan en daarbij
bodemsanering te bevorderen, de regelingen ter ondersteuning van het
duurzaam bouwen in het Bouwbesluit en de bouwverordeningen en de -
ingrijpende! - mogelijkheden om het gebruik van energiebesparende
voorzieningen af te dwingen.