4 Centrale en decentrale milieubevoegdheden: de organisatie van het milieubeleid

4.1 Inleiding op hoofdstuk 4


Organisatie als bevoegdheidskader
Met dit hoofdstuk over de organisatie van het milieubeleid sluiten we het eerste, oriënterende, deel af. Het gaat hier vooral om de organisatorische vormgeving van de uitvoering van het milieubeleid. Deze uitvoering vindt haar grondslag in milieubevoegdheden. Onder 'milieubevoegdheden' worden de bevoegdheden bedoeld die hun grondslag vinden in de milieuwetgeving en andere bevoegdheden waarvan de uitoefening dient ter realisering van het milieubeleid. Dat laatste kunnen dus ook bevoegdheden in andere regelingen zijn die als instrumenten van het milieubeleid worden gebruikt. In het vorige hoofdstukken zijn daarvan tal van voorbeelden opgenomen. Hier besteden we vooral aandacht aan het bevoegdheidskader waarbinnen het milieubeleid moet worden gerealiseerd. Het betreft dan in de eerste plaats de bepalingen die te maken hebben met de organisatorische structuur waarbinnen de bevoegdheidsuitoefening plaatsvindt. Het is natuurlijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk de gehele staatsrechtelijke structuur van Nederland te schetsen: volstaan wordt met het in algemene zin aangeven van de belangrijkste bepalingen over de organisatie van het milieubeleid wat betreft adviesorganen, toezichthoudende diensten, commissies, overlegstructuren e.d. Daarnaast behandelen we de bestaande soorten milieubevoegdheden en de ontwikkelingen in de (overheids-)organisaties die van belang zijn voor de uitoefening van milieubevoegdheden. We gaan in dit hoofdstuk niet in op de wijze waarop van deze bevoegdheden gebruik wordt gemaakt; daarover handelen de volgende hoofdstukken.

Centraal en decentraal
Zoals uit de titel van dit hoofdstuk naar voren komt, wordt onderscheid gemaakt tussen centrale en decentrale milieubevoegdheden; anders gezegd tussen de organisatie van het milieubeleid op rijksniveau en op het niveau van wat ook wel de 'lagere' overheden wordt genoemd doch waarvoor liever de term 'decentrale overheden' wordt gehanteerd. Uit het voorgaande is duidelijk dat het alleen over de organisatie van de overheid gaat; op particuliere organisaties en hun taken gaan we hier niet in. Overigens wordt aan het einde van paragraaf 4.3 kort ingegaan op overheidstaken die op milieuterrein (in dit geval op het terrein van de afvalverwijdering) via privaatrechtelijke organisatiestructuren worden behartigd. Ook in de daar behandelde organisaties is de rol van de overheid dominant.

Rijksniveau
Op rijksniveau behandelen we taken en bevoegdheden van de minister van VROM en de organisatie van het Ministerie, de niet onaanzienlijke milieubevoegdheden van andere ministeries en de belangrijkste adviesorganen op rijksniveau waarvan er overigens - na de Woestijnwet - nog maar enkele zijn overgebleven en waarvan de VROM-raad en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) de belangrijkste zijn (par. 4.2). In feite zijn deze adviesorganen geen bestuursorganen in de hierbedoelde zin, aangezien ze niet het vermogen hebben rechtsgevolgen in het leven te roepen, reden waarom tegenwoordig van 'adviescolleges' wordt gesproken. Toch zijn ze in de praktijk van het milieubeleid belangrijk genoeg om hier kort te worden behandeld.

Decentraal niveau
Wat de decentrale overheden (par. 4.3.) betreft, gaan we achtereenvolgens in op de milieutaken en -bevoegdheden van de provincies, waarbij de provinciale milieucommissies en het provinciaal milieu overleg afzonderlijk worden behandeld, op de regionale afvaloverlegorganen (afvalstoffenregio's), de gemeenten, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de waterschappen waaraan milieubevoegdheden zijn toegekend: de zuiverende waterschappen. In deze paragraaf wordt ook aandacht besteed aan de functionele decentralisatie die in het milieurecht toepassing vindt in de instelling van het Bosschap. Aan het einde van deze paragraaf gaan we kort in op enkele privaatrechtelijke organisatievormen in het milieubeleid zoals de privaatrechtelijke sturingsorganisaties in de vorm van nv's en bv's ter uitvoering van het afvalstoffenbeleid en de privaatrechtelijke organisaties op het terrein van de grondreiniging en de opslag en verdeling van verontreinigde grond.

Attributie, delegatie en mandaat
Het hoofdstuk wordt afgesloten (par. 4.4) met een behandeling van de wijze waarop de milieubevoegdheden worden toegekend en 'verdeeld' over de verschillende bestuursorganen. Van groot belang is hier de doorwerking van het legaliteitsbeginsel dat tot gevolg heeft dat dwingende bevoegdheden tot een wettelijke basis moeten kunnen worden herleid en waarbij beperkingen gelden in het doorgeven van bevoegdheden. In het bijzonder gaan we in op de betekenis voor het milieurecht van het opnemen van begrippen als attributie, delegatie en mandaat in de Algemene wet bestuursrecht. Ook wordt aandacht besteed aan de manier waarop met deze bevoegdheidstoekenning en -overdracht in het milieurecht wordt omgegaan en welke problemen zich daarbij (kunnen) voordoen.