4.4.1 Inleiding
Het legaliteitsbeginsel in het Nederlandse staatsrecht eist dat burgers
bindende maatregelen alleen kunnen worden genomen als daarvoor een
wettelijke basis bestaat. 'Wettelijk' betekent in de eerste plaats de wet
in formele zin, maar betreft ook lagere wetgeving in de zin van
verordeningen van decentrale overheden. Voor bindende maatregelen -
men kan erover discussiëren wanneer maatregelen bindend zijn - dient
er dus steeds een grondslag te zijn in een wettelijke regeling of een
verordening. Dit houdt in dat voor dergelijke maatregelen op lager of
uitvoerend niveau een structuur bestaat waarbij verwezen moet kunnen
worden naar deze wettelijke grondslag. 'Attributie' betekent het
toekennen van de bevoegdheid om een dergelijke grondslag te leggen
(bijv. door de Grondwet aan de wetgever, of door de wetgever aan
decentrale overheden). Bij 'delegatie' gaat het om het overdragen van
geattribueerde of gedelegeerde bevoegdheden. De gedelegeerde
bevoegdheidsuitoefening moet dus steeds uiteindelijk kunnen
terugvallen op attributie. De wettelijke regeling zal steeds duidelijk
moeten maken of gedelegeerde bevoegdheden doorgegeven mogen
worden ('doordelegatie'). In het staatsrechtelijke stelsel wordt dat
uitgedrukt door de begrippen 'bij' ("amvb wordt bepaald dat... etc.")
indien bedoeld is dat bevoegdheden niet verder mogen worden
doorgegeven of 'krachtens' ("besluit van de minister van... etc."), dan
wel via het gebruik van de term 'regelen' (".... stelt een regeling van", of
'...regelt...') als dergelijke bevoegdheden wel mogen worden
doorgegeven. Bij mandaat is strikt genomen geen sprake van overdracht
van bevoegdheden. Degene die het mandaat uitvoert (de
gemandateerde) oefent de bevoegdheid uit in naam en onder
verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan de bevoegdheid
was toegekend of overgedragen.
Bij de invoering van de derde tranche van de Awb is titel 10.1 aan die
wet toegevoegd waarin een regeling is opgenomen van delegatie en
mandaat. Omdat deze rechtsfiguren in het milieurecht veelvuldig worden
toegepast en deze toepassing ook geregeld tot problemen aanleiding
geeft, gaan we er hierna kort op in. Het onderwerp wordt in dit
hoofdstuk behandeld omdat het gebruik van de rechtsfiguren van
attributie, delegatie en mandaat de bevoegdheidsstructuur in het
milieurecht bepaalt. Daarbij ligt dat gebruik ten grondslag aan de
organisatie van het milieubeleid in ons land en vormt daarom het als het
ware de 'verbeelding' van het Nederlands milieurecht in de praktijk.
Het betreft hier een bij uitstek staatsrechtelijke problematiek en
'overheidsintern' recht waar overigens het milieurecht toch al bol van
staat. Niettemin is een heldere bevoegdheidsstructuur van belang voor
een goede werking van dit recht en kan een gebrekkige toepassing
leiden tot problemen in de praktijk waarbij de rechter zich genoodzaakt
kan achten de vinder op de wonde te leggen. Als dat de vernietiging van
besluiten betekent heeft dat belangrijke consequenties voor de
toepassing van het recht in de praktijk en kan dat als zodanig
ingrijpende gevolgen hebben. Ook om die reden kunnen we aan deze
problematiek niet voorbij gaan.