5 Internationaal
milieurecht
5.1 Inleiding op hoofdstuk 5
Internationale milieurechtelijke beginselen
In maart 1941 bepaalde een Arbitragehof in een Amerikaans-Canadees
geschil dat volgens internationaalrechtelijke beginselen geen staat het
recht heeft om haar grondgebied zodanig te gebruiken of te laten
gebruiken dat als gevolg van luchtverontreiniging ernstige overlast
ontstaat voor de buurstaat en haar bewoners. Deze zogenoemde 'Trail-Smelter-doctrine' vormt een van de eerste toepassingen van
internationale beginselen in een milieurechtelijke kwestie. Gaandeweg
zijn steeds meer van dergelijke beginselen geformuleerd, vaak als
toespitsing van bestaande beginselen op grensoverschrijdende
milieukwesties en in diverse gevallen ook als nieuwe internationale
milieurechtelijke beginselen. Dergelijke beginselen treffen we naast
regels steeds vaker aan in verdragen waarin staten onderling afspraken
maken over de bescherming van het milieu en de bestrijding van
milieuoverlast: milieuverdragen. Dat het aantal milieuverdragen de
laatste decennia aanmerkelijk is toegenomen geeft aan dat de
milieuzorg steeds meer een internationale zorg is geworden.
Geschreven en ongeschreven internationaal milieurecht
We openen in paragraaf 5.2 met een behandeling van de bronnen van
het internationale milieurecht, zowel geschreven als ongeschreven. In de
internationale rechtspraktijk blijkt dat, met name op milieugebied als
relatief nieuwe 'loot' aan de stam, gaandeweg rechtsbeginselen tot
ontwikkeling komen die vervolgens 'neerslaan' in verdragen of andere
internationale regelingen. Het betreft daarbij zowel toepassing van
bestaande, tussen staten geldende, beginselen die op de
milieuproblematiek worden toegespitst, alsook de ontwikkeling van
geheel nieuwe rechtsbeginselen. In die paragraaf komt ook de Trail-Smelter-doctrine (als voorbeeld van het eerste) aan de orde en zullen
we aandacht besteden aan het proces van rechterlijke rechtsvinding
naar de codificatie van internationale milieubeginselen en -regels in
verdragen. Er wordt daar ook melding gemaakt van het bestaan van de
Milieukamer bij het Internationale Gerechtshof in Den Haag.
Internationale milieuconferenties en -organisaties
Het groeiende besef van wederzijdse afhankelijkheid van staten heeft er
op milieugebied evenals op andere terreinen toe geleid dat opgezette
tijden 'samenspraken' tussen staten plaatsvinden waarin afspraken
worden gemaakt over de aanpak van bepaalde gemeenschappelijke
milieuproblemen. We zullen in paragraaf 5.3 een viertal
milieuconferenties behandelen: die van Stockholm in 1972, van Den
Haag in 1998, in Rio de Janeiro (UNCED) in 1992 en van Kyoto
(Klimaatconferentie) in 1997. Deze milieuconferenties onderscheidden
zich van andere op milieugebied door hun mondiaal karakter. Van
mondiale maar ook van de regionale milieuconferenties gaat een
krachtige impuls uit op de totstandkoming van milieuverdragen. De
meeste teksten van de milieuverdragen komen in dergelijke conferenties
tot stand, veelal als product van het voorbereidende werk in
werkgroepen en worden min of meer plechtig als resultaat van
onderhandelingen vastgesteld. Ook in ons land heeft dus een
milieuconferentie plaatsgevonden: in 1989 in Den Haag die minder in
het oog is gesprongen maar waar we uiteraard niet aan voorbij zullen
gaan. In deze paragraaf zullen we ook enkele internationale organisaties
behandelen die zich onder geheel of gedeeltelijk bezighouden met de
zorg voor het milieu of voor een bepaald aspect van het milieu. Het
betreft hier organisaties (VN, OESO, NAVO, Raad van Europa en EU) die
de milieuzorg niet als enige en soms ook niet als belangrijkste taak
hebben, maar waarvan wel belangrijke impulsen uitgaan bij de
ontwikkeling van het internationaal milieurecht. Deze organisaties
maken het - anders dan bij de conferenties het geval is - mogelijk
structureel aandacht te schenken aan bepaalde (milieu)problemen. We
zien dan ook dat vanuit deze organisaties organen in het leven worden
geroepen die zich al dan niet uitsluitend met milieutaken bezighouden.
Milieuverdragen
In dit hoofdstuk ligt het accent echter bij de belangrijkste
milieuverdragen die we in paragraaf 5.4 behandelen. We kunnen deze
verdragen slechts aanduiden: een omvattende beschrijving is hier niet
op zijn plaats en zou ook, gelet op het grote aantal en de diversiteit, niet
mogelijk zijn. Na een algemene verkenning van de verdragsproblematiek
waarbij we de milieuverdragen naar werkingssfeer indelen en ingaan op
de problematiek van de doorwerking in het nationale recht, behandelen
de verdragen aan de hand van milieuthema's. Onder het thema
'natuurbescherming' worden eerst enkele algemene verdragen
behandeld zoals het Biodiversiteitsverdrag, het Zeerechtverdrag en het
Antarctica Verdrag en wordt vervolgens aandacht besteed aan een
twaalftal verdragen ter bescherming van flora en fauna. Vervolgens
bespreken we en twintigtal verdragen ter bescherming van de zeeën en
rivieren en drie belangrijke verdragen ter bescherming van lucht en
ruimte waaronder het Klimaatverdrag en het Ozonverdrag. Aan het
einde van deze paragraf wordt een brede kring verdragen besproken
onder de noemer 'bescherming tegen milieugevaarlijke stoffen en
situaties'. Hier komt een breed scala aan verdragen aan bod: over
milieu-effectrapportage en de toegang tot milieu-informatie, over
civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid voor milieuschade,
over gevaarlijke stoffen, afvalstoffen en kernenergie en betreffende het
optreden bij industriële ongevallen.
De bespreking van deze verdragen is onder meer van belang omdat tal
van nationale regelingen het directe gevolg zijn van afspraken in
internationaal kader. In de toekomst zal de invloed van het
internationale milieurecht op het Nederlandse milieurecht zich alleen nog
maar sterker doen gelden. Het is aldus het internationale recht dat
steeds meer de context bepaalt van de ontwikkeling en werking van het
Nederlandse milieurecht. Vandaar het belang van de kennis van het
internationaal recht dat steeds vaker het gezichtspunt bepaalt van
waaruit naar ons nationale milieurecht moet worden gekeken.