6.2.1 Inleiding
Grondslagen
Het Europees milieubeleid is pas in een later stadium van de
ontwikkeling van de EU tot wasdom gekomen en was oorspronkelijk een
afgeleide van het economisch beleid. Pas vanaf 1987 bij de vaststelling
van de Europese Akte zijn in het EEG-Verdrag bepalingen opgenomen
die een uitdrukkelijke juridische grondslag beogen te bieden aan het
Europees milieubeleid.
Let op het verschil in de aanduiding: de door de oprichtingsverdragen in het leven
geroepen organisatie wordt vanaf het Verdrag van Maastricht (februari 1992) als
geheel de Europese Unie (EU) genoemd; het belangrijkste verdrag in dit verband
is het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag),
laatstelijk gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam (oktober 1997).
In de oorspronkelijke benaming was nog sprake van het Verdrag tot oprichting
van de Europese Economische Gemeenschap. In de huidige benaming komt de
term 'economische' dus niet meer voor. Men hanteert deze benaming om aan te
geven dat de EU inmiddels veel meer is dan alleen een economisch
samenwerkingsverband. We spreken hierna dus van het EG-Verdrag. Alleen als
nadrukkelijk gedoeld wordt op de oude tekst, wordt gesproken van het EEG-Verdrag. De termen 'Unie' en 'Gemeenschap' worden in de praktijk door elkaar
gebruikt. We hanteren hierna in beginsel de term 'Unie'. De term 'Europese Unie'
heeft immers in de dagelijkse praktijk snel recht verworven. Echter als verwezen
wordt naar bepalingen uit het EG-Verdrag gebruiken we de term: Gemeenschap,
zoals die in het Verdrag wordt gehanteerd. Dat is ook het geval bij verwijzing
naar de Verdragsteksten waar sprake is van het gebruik van de termen
'Gemeenschapsrecht', 'Gemeenschapsbevoegdheden' en dergelijke.
Toch heeft er zich voor die tijd - weliswaar op een smalle juridische
grondslag - een Europees milieubeleid kunnen ontwikkelen. Daarop
gaan we hierna in paragraaf 6.2.2 in. Al in 1972, tijdens de Conferentie
van Parijs hebben de staats- en regeringsleiders aandacht geschonken
aan de verbetering van de kwaliteit van het leven en aan immateriële
waarden als nuancering van het beginsel van economische groei dat in
het Europees beleid centraal stond. Ook het Hof van Justitie van de EG
droeg zijn steentje bij door milieubescherming als een van de wezenlijke
doelstellingen van de EU aan te merken en als beperkingsgrondslag voor
het recht tot vrije doorgang te accepteren. Bij de Europese Akte van
1987 zijn de artt. 95 en 174-176 (oud: artt. 100A en 130R tot en met
130T) aan het EEG-Verdrag toegevoegd. De Europese grondslagen van
milieubeleid na de Akte komen in paragraaf 6.2.3 aan de orde. Van
belang daarbij is dat het milieubeleid nu prominent aan het begin van
het verdrag is te vinden: in artikel 2 bij de andere doelstellingen van de
Unie, in artikel 3 bij de activiteiten ter realisering van de doelstellingen
en wellicht nog het belangrijkste in artikel 6 dat bepaalt dat het
milieubeleid moet worden geïntegreerd in de activiteiten als bedoeld in
artikel 3. Artikel 95 maakt het mogelijk dat bepaalde lidstaten nationale
bepalingen van harmonisatie uitzonderen als dat te maken heeft met
onder meer het milieu. De artikelen 174-176 bevatten bepalingen
betreffende de doeleinden van de Unie op milieugebied, de afbakening
op dit terrein met het nationale milieubeleid en over de besluitvorming
in milieuaangelegenheden.
Besluitvorming
Bij de Verdragen van Maastricht (1992) en vooral dat van Amsterdam
(1997) is de juridische grondslag verder versterkt en werd het
milieubeleid definitief geïntegreerd in het Gemeenschapsbeleid. In
beginsel is voor milieubesluiten geen eenparigheid (unanimiteit) van
stemmen meer vereist, zodat één enkel land de besluitvorming - op
enkele uitzonderingen na - niet meer kan blokkeren. In plaats daarvan
geldt de zogenoemde codecisieprocedure waarbij het Europese
parlement medebeslissingsbevoegdheid heeft en dus als medewetgever
kan optreden. Voor bepaalde besluiten op milieugebied geldt echter nog
het unanimiteitsvereiste (art. 175, tweede lid) al is daarbij bepaald dat
met die unanimiteit daarvan kan worden afgeweken waarbij kan worden
bepaald, dat sommige besluiten op die uitgezonderde terreinen met
gekwalificeerde meerderheid worden genomen. Deze laatste beide
procedures (besluiten met eenparigheid van stemmen en met
gekwalificeerde meerderheid) wijken dus af van de codecisieprocedure.
Een en ander betekent dat op milieuterrein drie verschillende
besluitvormingsprocedures gelden. In subparagraaf 6.2.4 staan wij kort
bij deze procedures stil.
Vijf actieprogramma's
Het oorspronkelijk ontbreken van een expliciete wettelijke grondslag
heeft er zoals gezegd niet aan in de weg gestaan dat zich gaandeweg
een Europees milieubeleid heeft ontwikkeld. De eerste aanzet daartoe
werd gegeven door de in juni 1972 door de VN te Stockholm gehouden
milieuconferentie. Aan die conferentie namen niet alleen de afzonderlijke
lidstaten van (onder meer) de EU deel maar ook de Europese Commissie
en de Raad. Er werd nog niet als een geheel opgetreden; bij veel
resoluties stemden de lidstaten verschillend en ook in afwijking van de
Europese organen.
Niettemin, of juist daardoor, groeide het besef dat
het nodig was op Europees niveau te komen tot een samenhangend
milieubeleid of op zijn minst tot geharmoniseerde milieuvoorschriften.
Op de Europese Top te Parijs in oktober 1972 nodigden de staatshoofden
en regeringsleiders van de toen nog negen lidstaten de instellingen van
de Unie uit om voor 31 juli 1973 te komen met een actieprogramma
voor het milieu. Het programma werd op 19 juli 1973 tijdens de eerste
milieuraad aangenomen. Op aandringen van Frankrijk, dat wees op de
gebrekkige juridische grondslag en de beperkte bevoegdheden van de
Europese instellingen op dit terrein, werd dit actieprogramma niet in de
vorm van een Raadsbesluit (resolutie) aangenomen, maar in de minder
bindende gedaante van een '
Verklaring van de Raad en de
vertegenwoordigers der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen'. Ook
werd gesproken van een milieubeleid
in de Unie en niet
van de Unie.
Inmiddels zijn er vijf actieprogramma's voor het milieu door de EU
vastgesteld. Doordat bij het Verdrag van Maastricht in
art. 175, derde lid
een duidelijke
rechtsgrondslag is gegeven aan deze actieprogramma's
en tevens is aangeven volgens welke procedure zij moeten worden
vastgesteld (de codecisieprocedure), zijn zij nadrukkelijk gaan behoren
tot het 'secundaire recht' (uitvoering van Verdragsbepalingen is het
primaire recht) van de Unie.
In paragraaf 6.2.5 gaan we kort in op de
inhoud van de vijf actieprogramma's.