6.4.1 Inleiding

Paragraaf 6.3 geeft een indruk van het grote aantal maatregelen dat de EU - meestal in de vorm van richtlijnen - op het terrein van het milieu heeft getroffen. Om te kunnen werken moeten deze richtlijnen in principe worden omgezet in nationale wetgeving. Aan deze omzetting, die we ook implementatie noemen, schort vaak nogal wat. Het gevolg daarvan is dat het Europese milieubeleid op bepaalde terreinen slechts schoorvoetend van de grond komt ondanks de inspanning van de Gemeenschapsinstellingen. We hebben dat in de vorige paragraaf gezien ten aanzien van de Nederlandse uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Op de taak van de lidstaten ten aanzien van de implementatie van het Europese recht heeft artikel 10 (artikel 5 oud) van het EG-Verdrag betrekking. Daarin is bepaald dat de lidstaten alle algemene of bijzondere maatregelen moeten treffen welke geschikt zijn om de nakoming van de verplichtingen die uit het verdrag voortkomen of uit handelingen van de Gemeenschapsinstellingen te verzekeren. De lidstaten dienen zich ingevolge dat artikel te onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen.
Anders dan Europese verordeningen moeten Europese richtlijnen om te kunnen werken in beginsel dus eerst worden omgezet in het nationale recht. Dat dient te geschieden via bindende instrumenten. Als dat neerkomt op wetswijziging, kan dat in Nederland soms lang duren. Niet altijd sluit de wetgeving goed aan bij de Europese regelgeving en soms is wijziging van verschillende wetten nodig. Om dit proces te versnellen zijn verschillende initiatieven genomen in de sfeer van de invoering van speciale regelingen, die echter nog niet hebben geleid tot resultaten. De Vanaf 1994 is overigens wel gewerkt aan het inhalen van achterstanden door extra bestuurlijke en ambtelijke energie te steken in de implementatie van Europese milieuregelgeving. In subparagraaf 6.4.2, onder A zullen we ingaan op deze problematiek. Extra problemen doen zich voor als sprake is van verkeerde implementatie van deze regelgeving (zie subpar. 6.4.2, onder B). Die kunnen worden voorkomen of opgelost door de nationale regelgeving 'richtlijnconform te interpreteren' (zie onder A). Dat komt erop neer de dat Europese regeling als het ware in de nationale worden ingelezen. De nationale regeling moet zich daar dan wel voor lenen en deze oplossing verdient niet de schoonheidsprijs; aanpassing is dan uiteindelijk het beste. Bestaat de mogelijkheid van een richtlijnconforme interpretatie niet, dan kan het zijn dat het nationale recht moet wijken voor het Europese. Dat is het geval bij de rechtstreekse werking van de Europese regelgeving. In onderdeel B gaan we in op de vraag wanneer sprake is van rechtstreekse werking en wat de gevolgen daarvan zijn voor de toepassing van het nationale en het Europese recht.
In subparagraaf 6.4.3 komen enkele beperkingen ten aanzien van het voeren van een nationaal milieubeleid aan de orde die het gevolg zijn van de werking van het Europese recht. Een indirecte beperking is het gevolg van de invoering van de vrije binnenmarkt in de Unie. Uitgangspunt van het Verdrag vormt het verbod tot het vaststellen door de lidstaten van kwantitatieve in- en uitvoerbeperkingen en maatregelen van gelijke strekking waardoor de eigen handel wordt beschermd en de concurrentie wordt vervalst. Art. 28 bevat een dergelijk verbod op de beperking van invoer, terwijl art. 29 een soortgelijk verbod op exportbeperkingen bevat. Op dit verbod gelden uitzonderingen, onder meer ter bescherming van de gezondheid en het milieu, die in art. 30 zijn opgenomen. Milieubescherming kan op zich dus leiden tot in- of uitvoerbeperkingen die door het EG-Verdrag worden toegelaten. Deze verboden mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie of tot verkapte handelsbeperking inhouden. En deze laatste bepaling leidt dan dus via een omweg alsnog tot beperkingen ten aanzien van het vaststelling van milieuregelingen door de lidstaten, let wel: voor zover die te maken hebben of kunnen hebben met grensoverschrijdend verkeer van goederen. In de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EG worden de grenzen van het verbod en de uitzonderingen daarop gaandeweg concreter aangegeven. Deze bepalingen en de jurisprudentie bij hun toepassing komen onder A aan de orde. In dat onderdeel gaat het om situaties waarin nog geen Europese regelgeving tot stand is gekomen die aangeeft waar de grenzen van de bevoegdheid van de lidstaten tot het treffen van dergelijke maatregelen zijn gelegen. Als dergelijke maatregelen wèl zijn getroffen (meestal in de vorm van harmonisatiemaatregelen), wordt vaak een soort van ondergrens aangegeven tot op welk niveau de lidstaten hun normen gelijk moeten trekken (minimum-harmonisatie). Daarnaast onderscheiden we de volledige harmonisatie. Willen lidstaten bij harmonisatiemaatregelen hun verdergaande bevoegdheden behouden, dan dienen ze daarvoor de goedkeuring te verkrijgen hebben van de Commissie. Op de mogelijkheid om bij geheel of gedeeltelijke harmonisatie toch een eigen milieubeleid te voeren, gaan we in paragraaf 6.4.3 onder B in. Daarbij wordt op de verschillende onderdelen van artikel 95 EG-Verdrag ingegaan.