8 Milieubeleidsplanning

8.1 Inleiding op hoofdstuk 8

In dit hoofdstuk staat de planning van het milieubeleid centraal. We zullen daarbij niet zozeer ingaan op de inhoud van de verschillende plannen, maar op de juridische grondslagen ervan en op de wettelijke bepalingen die betrekking hebben op het planningsproces, de verhouding tussen de diverse plannen onderling en tussen plannen en uitvoeringsmaatregelen. Dit hoofdstuk handelt dus niet over de inhoud van de milieubeleidsplannen, maar over de regeling van de milieubeleidsplanning.
De regeling met betrekking tot de planning van het milieubeleid is in 1993 geheel vernieuwd, zo hebben we in het vorige hoofdstuk gezien. Daarbij zijn de diverse planbepalingen uit de verschillende milieuwetten verdwenen en ondergebracht in de Wet milieubeheer (Wm) (hoofdstuk 4). We staan in de volgende paragraaf (8.2) eerst nog even stil bij de voorgeschiedenis van de nieuwe planregelingen en de achtergronden die bij de nieuwe opzet een rol speelden. Ook worden de uitgangspunten weergegeven en wordt een schets gegeven van de nieuwe planstructuur. Er wordt ingegaan op de functie van de milieu- en natuurplanbureaus die op basis van de Wm en de nieuwe Natuurbeschermingswet (Nbw) door het RIVM vervuld worden.
In paragraaf 8.3 wordt nader aandacht geschonken aan de specifieke planvormen. Eerst beschrijven we de (strategische) vierjaarlijkse milieubeleidsplannen en daarna de (operationele) jaarlijkse milieuprogramma's op centraal en decentraal niveau. Tot de decentrale milieubeleidsplannen rekenen we ook de gemeentelijke rioleringsplannen en de milieubeleidsplannen van de regionale openbare lichamen. Aangegeven wordt welke plannen verplicht zijn en welke facultatief en wat ze dienen in te houden, waarbij wordt kort wordt ingegaan op de inhoud en achtergronden van de drie inmiddels vastgestelde Nationale milieubeleidsplannen. Afzonderlijk wordt ingegaan op de betekenis van de zogenoemde 'milieubeschermingsgebieden' die door de provincies en door de regering in de milieubeleidsplannen kunnen worden aangewezen.
De vierde paragraaf van dit hoofdstuk (par. 8.4) is gewijd aan de procedurebepalingen voor de totstandkoming van de plannen en de bepalingen ten aanzien van inspraak in en beroep tegen deze plannen. Er bestaat voor de bestuursorganen wat de Wm betreft grote vrijheid bij de vaststelling van de plannen; daarover bevat de wet slechts een minimale regeling die mogelijk nog beperkter is voor de milieuprogramma's. Voor de provincies en de gemeenten worden deze procedures voornamelijk beheerst door de eigen inspraakverordeningen. Beroep tegen plannen is uitgesloten. Of tegen (onderdelen van) programma's in beroep kan worden gegaan bij de administratieve rechter moet nog blijken. De algemene opvatting is vooralsnog dat dit niet mogelijk is.
Bij een ver gaande integratie van plannen op het terrein van het milieubeleid, wordt de afstemming tussen deze plannen en die op 'aanleunende' beleidsterreinen belangrijker. Dit hoofdstuk wordt in paragraaf 8.5 afgesloten met de behandeling van de (on)mogelijkheden van beleidsafstemming van het milieubeleid op planniveau met de plannen op andere relevante beleidsterreinen zoals de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding binnen eenzelfde overheidslichaam (horizontale afstemming), en met een bespreking van de bepalingen die betrekking hebben op de afstemming binnen het terrein van het milieubeheer tussen overheidsorganen op verschillend bestuursniveau (verticale afstemming). Bij het eerste gaan we ook in op de tendens op provinciaal niveau om te komen tot integratie van verschillende verwante planvormen in de provinciale omgevingsplannen. Wat de verticale afstemming betreft wordt aandacht besteed aan de aanwijzingsbevoegdheden ten aanzien van de inhoud van lagere plannen door gedeputeerde staten en de minister van VROM.