9.2.1 Inleiding
Historie en toekomst wettelijke regeling
Hierna zal eerst een korte historische schets worden gegeven van de
invoering van m.e.r. in de Nederlandse wetgeving (subpar. 9.2.2, onder
A). Het blijkt dat deze wetgeving in ons land is ingevoerd vanuit de VS
waar men dit instrument vanaf 1970 gebruikt. Toch heeft het nog tot
eind jaren tachtig geduurd vooraleer het in ons land - en in de ons
omringende landen - tot een regeling kwam. Belangrijk voor de
invoering van m.e.r. is de invloed die is uitgegaan van internationale
regelingen en in het bijzonder van de Europese m.e.r.-richtlijn. Deze
invloed manifesteerde zich trouwens ook na de invoering: ze vormde de
aanleiding tot aanpassing van onze wetgeving over m.e.r. in 1994 en
ook de wijziging in 1999 zal voor een deel tot doel hebben de Europese
richtlijn (beter) te implementeren. Ook het Verdrag van Espoo over
milieu-effecten in grensoverschrijdend verband heeft geleid tot
aanpassing van hoofdstuk 7 van de Wm. Inmiddels is de regeling van de
milieu-effectrapportage tweemaal geëvalueerd.
In onderdeel B van deze subparagraaf wordt op de aanbevelingen
ingegaan waarbij kort wordt aangegeven tot welke resultaten dit leidde
of zal leiden. In onderdeel C wordt vanuit dit perspectief stilgestaan bij
de toekomst van de regeling waaruit duidelijk wordt dat ingrijpende
aanpassingen te verwachten zijn.
Het milieu-effectrapport als document
Na de paragraaf over verleden en toekomst komt de vraag aan de orde
wat een milieu-effectrapport (MER) is en wat in zo'n rapport moet staan
(subpar. 9.2.3). We maken daarbij onder A onderscheid tussen het
milieu-effectrapport als document en de milieu-effectrapportage als
proces. Van belang is ook het verschil (onder B) tussen een (planmatig)
beleids-MER en een (uitvoeringsgericht) inrichtings-MER. De Wm bevat
de minimum-eisen waaraan de inhoud van een MER moet voldoen, die
we onder C behandelen. Onder D blijkt dat de rechter zich formeel
opstelt bij de beantwoording van de vraag of een MER aan de wettelijke
eisen voldoet. Wel kijkt hij scherp of aan de minimum-eisen is voldaan,
maar toetst hij marginaal de afwegingen die het bestuur in dat verband
heeft gemaakt.
M.e.r.-plicht
Het antwoord op de centrale vraag voor welke activiteiten een MER moet
worden opgesteld vinden we in het Besluit milieu-effectrapportage
(Besluit m.e.r.) en in de provinciale milieuverordeningen.
Subparagraaf 9.2.4 handelt over de vraag wanneer de m.e.r.-plicht
geldt. Het Besluit m.e.r. wijst activiteiten en besluiten aan die altijd
m.e.r.plichtig zijn en activiteiten en besluiten waarvoor alleen in
bijzondere gevallen de m.e.r.plicht geldt. In de provinciale
milieuverordening kunnen PS in aanvulling op het Besluit m.e.r.
activiteiten en besluiten aanwijzen die in de provincie m.e.r.plichtig zijn.
Daarbij gaat het om de bescherming van bepaalde gebieden. Aan de
hand van deze indeling worden de verschillende mogelijkheden
besproken. Eerst komt (onder A) de aanwijzing aan bod waarbij steeds
een m.e.r.-plicht geldt. De lijst van activiteiten is opgenomen in
onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit me.r. Er wordt tamelijk
uitvoerig stilgestaan bij de vraag voor welke activiteiten een MER moet
worden gemaakt en welke besluiten m.e.r.-plichtig zijn. De activiteiten
en besluiten waarbij voor elk geval afzonderlijk moet worden bepaald of
een m.e.r.-plicht geldt worden in onderdeel D van de Bijlage bij het
Besluit m.e.r. beschreven. We spreken dan van beoordelingsplichtige
activiteiten. Zij worden onder B behandeld. Daar blijkt dat vooral de
Europese m.e.r.-richtlijn van invloed was op de totstandkoming van die
lijst en ook grote invloed heeft op de manier waarop die gehanteerd
wordt. Na te zijn ingegaan op de beoordelingsprocedure wordt dan ook
afzonderlijk onder C ingegaan op de doorwerking van de Europese
m.e.r.-richtlijn ten aanzien van zowel de activiteiten van onderdeel C (in
bijlage I bij de Europese richtlijn genoemd) als die van onderdeel D
(bijlage II van de richtlijn). Het blijkt dat er nog steeds een spanning
aanwezig is tussen de Nederlandse regeling en de bedoeling van de
Europese regelgever en de interpretatie daarvoor door het Hof van
Justitie van de EG. Provinciale staten kunnen in de provinciale
milieuverordening een m.e.r.-plicht vestigen voor bepaalde activiteiten
die belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben in bepaalde
gebieden van de provincie. Het kan gaan om gebieden die van
bijzondere betekenis zijn of juist ernstig zijn verontreinigd of aangetast
(subpar. 9.2.4 onder D). Uit de eerste jurisprudentie blijkt dat het niet
de bedoeling is dat de gehele provincie als zodanig wordt aangewezen.
Ontheffing en vrijstelling van de m.e.r.-plicht
In een afzonderlijke subparagraaf (9.2.5) komt de mogelijkheid van het
verlenen van ontheffing en van vrijstelling van de m.e.r.plicht aan de
orde. Na een algemene oriëntatie (onder A) wordt eerst de
ontheffingsmogelijkheid behandeld. Ingegaan wordt (onder B) op de
gevallen waarin ontheffing kan worden verleend. Het betreft kort gezegd
specifieke, in de wet omschreven gevallen waarin al eerder een MER was
opgesteld, wanneer het algemeen een snelle verwezenlijking van de
activiteit nodig maakt of bij de inwerkingtreding van de m.e.r.-plicht de
besluitvorming al is gevorderd. Hier wordt ook aandacht besteed aan de
onmogelijkheid van een voorwaardelijke ontheffing en aan de
ontheffingsprocedure. Onder C behandelen we de vrijstelling van de
ontheffingsplicht die in algemene zin is geregeld in het Besluit m.e.r.
(artt. 10-12). Ook hier betreft het vooral overgangssituaties waarin later
de m.e.r.-plicht voor eenzelfde activiteit of besluit is gaan gelden.
Commissie voor de milieu-effectrapportage
Bij de opstelling en beoordeling van het rapport speelt de onafhankelijke
Commissie-m.e.r. een belangrijke rol. Op die rol en de betekenis van de
Commissiem.e.r. alsmede haar samenstelling en werkwijze wordt in
subparagraaf 9.2.6 worden ingegaan.
Procedure milieu-effectrapportage
Bij de procedure voor de opstelling en het gebruik van het MER (die in
subpar. 9.2.7 wordt beschreven) is er van uitgegaan dat die zo goed
mogelijk moet aansluiten bij de procedures voor bijvoorbeeld de
vergunningverlening. Na een algemene oriëntatie op de uitgangspunten
van de procedure (onder A) wordt de procedure in zeven stappen
beschreven aan de hand van de twee hoofdfasen: de voorbereiding van
het MER (onder B beschreven) en de beoordeling en vervolgens
behandeling van het MER (C). Onder D staan we kort stil bij de
voorstellen van de Evaluatiecommissie Wet milieubeheer op het punt
van de inbedding van de m.e.r.-procedure in de vergunningsprocedure.
Het blijkt dat een en ander op tal van punten kan worden verbeterd,
maar dat dit eerst goed dient te worden doordacht.
Coördinatie
De wet biedt de mogelijkheid om in plaats van verschillende MER's bij
eenzelfde of bij samenhangende besluiten één MER op te stellen.
Daarnaast bestaat er een coördinatieregeling ingeval voor dergelijke
activiteiten verschillende procedures moeten worden doorlopen. Deze
coördinatieregeling die in subparagraaf 9.2.8 aan de orde is, is niet
opgenomen in het hoofdstuk over milieu-effectrapportage (hoofdstuk 7
Wm) maar in het hoofdstuk over diverse vormen van coördinatie
(hoofdstuk 14 Wm, zie onder A). In aparte onderdelen van deze
subparagraaf gaan we in op de algemene uitgangspunten van deze
regeling (onder B) en vervolgens op de specifieke - tamelijk
ingewikkelde - regeling van de afstemming van procedures (onder C).
Grensoverschrijdende milieugevolgen
Bij de ondertekening van het Verdrag van Espoo (Finland) hebben de
betrokken partijen waaronder de Nederlandse Staat zich verplicht tot
informatie en consultatie van buurstaten als sprake is van activiteiten
waarbij zich aan de andere zijde van de grens belangrijke nadelige
gevolgen voor het milieu kunnen manifesteren. Alhoewel dit in
Nederland in de praktijk reeds gebruikelijk was, is daarover in 1993 een
aparte regeling in de Wm opgenomen. Daarbij werd tevens invulling
gegeven aan voorschriften uit de Europese m.e.r.-richtlijn. In
subparagraaf 9.2.9 wordt deze informatie- en consultatieregeling
besproken waarbij eerst op het Verdrag wordt ingegaan (onder A) en
daarna de bevoegdheden van de minister van VROM tot coördinatie en
consultatie worden besproken (onder B). Om zijn taak behoorlijk te
kunnen vervullen is de mogelijkheid voor de minister in de wet
opgenomen om de termijn voor het nemen van het m.e.r.-plichtige
besluit te verlengen. Hij kan die termijn verlengen tot dertien weken na
de termijn die de Commissie-m.e.r. heeft voor het uitbrengen van haar
advies (zie onder C).
Rechtsbescherming
Natuurlijk is het van belang te weten wat de
rechtsbeschermingsmogelijkheden zijn in de m.e.r.-procedure. Aan het
einde van deze paragraaf over m.e.r. gaan we in op het aspect van de
rechtsbescherming (subpar. 9.2.10). De regeling hangt samen met de
integratie van de m.e.r.-procedure in de normale vergunnings- en
andere procedures (bijv. vaststelling bestemmingsplan) en komt er in
grote lijnen op neer dat tegen besluiten die te maken hebben met de
vaststelling van het MER geen directe rechtsbeschermingsmogelijkheden
bestaan. Er kan slechts indirect worden geageerd, namelijk via beroep
tegen het besluit waarvoor het MER geldt. We zullen zien dat hier enkele
uitzonderingen gelden zoals het besluit op het verzoek tot ontheffing
van de m.e.r.-plicht en tot vaststelling van de m.e.r.-plicht in bijzondere
gevallen. Niet altijd is overigens duidelijk of sprake is van een
beroepsmogelijkheid.