9.3.1 Inleiding

Zones kunnen worden ingesteld om te voorkomen dat activiteiten die zich niet met elkaar verdragen in een zelfde gebied worden uitgevoerd. Met name in de ruimtelijke ordening is de zone een vaak gebruikt instrument om milieuschadelijke activiteiten te scheiden van of te weren uit milieugevoelige gebieden. Dergelijke zones kunnen dan als buffer dienen tussen twee gebieden. Denk bijvoorbeeld aan de planning van activiteiten in de dienstverlenende sector tussen het industrieterrein en het woongebied, of van winkels tussen de woonbuurt en de drukke straat. In deze zin kennen we ook het instrument van de zonering in het milieurecht. In paragraaf 3.2.6 zijn we ingegaan op de zone als afstemmingsinstrument van het milieu- en ruimtelijk beleid. We hebben daar onder meer aandacht besteed aan de afstandsproblematiek tussen bedrijven en woonbebouwing (onder C), tussen veehouderijen en stankgevoelige objecten (onder D) en tussen spoorwegrisico's en woonbebouwing (E). Met deze milieuzones wordt zowel bij de toepassing van de milieuwetgeving als bij de ruimtelijke ordeningswetgeving rekening gehouden. In paragraaf 11.5.3, onder C2 zullen we deze milieuzones vanuit het gezichtspunt van de milieuvergunning als toetsingskader nader aan de orde stellen.
Het kenmerkende aan deze milieuzones is hun normatieve karakter. Ze vestigen verplichtingen voor het bevoegde gezag (vergunningverlener, vaststelling of vrijstellingverlening van bestemmingsplan) of voor de burgers (de houders van inrichtingen).
Daarnaast bestaan er nog milieuzones die de bedoeling hebben de aandacht van het bestuur te vragen voor de milieuproblematiek in het gebied van de zone. Men kan hier spreken van aandachtszones of zones met interne werking.
In paragraaf 3.2.6 (onder B) is er al op gewezen dat de Wgh en ook de Lvw dergelijke zones kennen en dit bestaan van zoneringsbepalingen in verschillende wettelijke regelingen kan op zichzelf weer aanleiding geven tot afstemmingsproblemen bij de toepassing van die verschillende regelingen. Overigens is een afstemmingsregeling op dit punt getroffen tussen de Wgh, de Lvw en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) die er in grote lijnen op neerkomt dat de Wgh terugtreedt voor de Lvw als lex specialis ten opzichte van de Wgh en dat de minister van VROM bij de vaststelling van een geluidszone op basis van de Lvw aanwijzingen geeft ter verwerking van deze zones in bestemmingsplannen (art. 26 Lvw).
In deze paragraaf gaan we in algemene zin in op het verschijnsel van de zones als aandachtsgebieden, waarbij het accent, gelet op het uitgangspunt van dit hoofdstuk wordt gelegd bij de onderzoeksaspecten. Eerst behandelen we tegen deze achtergrond in subparagraaf 9.3.2 de problematiek van de geluidszones, waarbij we na een algemene beschouwing (onder A) aandacht besteden aan de zones rond industrieterreinen (onder B) en de zones langs wegen, rail- en vaarwegen. De eerste onderscheiden zich van de laatste doordat er voor het bevoegd gezag (i.c. het gemeentebestuur) relatieve vrijheid bestaat bij het bepalen van de omvang; zones langs wegen worden door de wetgever vastgesteld. Afzonderlijk wordt (in onderdeel D) iets dieper ingegaan op de onderzoeksverplichtingen binnen dergelijke zones.
In subparagraaf 9.3.3 staan we ten slotte kort stil bij het verschijnsel van de Integrale milieuzonering (IMZ) dat na veel aandacht ervoor in de jaren tachtig en het begin van dit decennium, thans aan belangstelling heeft ingeboet en wordt overvleugeld door andere projecten die dezelfde problematiek vanuit een ander gezichtspunt benaderen zoals Stad en milieu.