10 Milieuregelingen
10.1 Inleiding op hoofdstuk 10
Primaire en secundaire milieunormen
In dit hoofdstuk behandelen we de milieuregelingen naar drie
categorieën: de secundaire milieunormen, de primaire milieunormen die
uitsluitend tot inrichtingen zijn gericht en de primaire milieunormen die
een meer algemene werking hebben.
Secundaire milieunormen: milieukwaliteitseisen en instructieregels
De hierna te behandelen secundaire milieunormen zijn de
milieukwaliteitseisen en de instructieregels. Het betreft hier
voorschriften die gelden voor bestuursorganen; zij geven aan hoe die
bestuursorganen met hun milieubevoegdheden dienen om te gaan.
Milieukwaliteitseisen zijn effectgerichte secundaire milieunormen
aangezien zij eisen bevatten ten aanzien van de kwaliteit van
(onderdelen van) het milieu die op een bepaald moment bereikt dient te
zijn. Instructieregels zijn brongerichte secundaire milieunormen. Zij
houden voorschriften in die het vergunningsbevoegd gezag aan de
vergunning, als instrument van het brongerichte beleid, dient te
verbinden. Deze beide soorten secundaire milieunormen komen in
paragraaf 10.2 aan de orde: in subparagraaf 10.2.2 de
milieukwaliteitseisen en in subparagraaf 10.2.3 de instructieregels. We
doen dat bij de beide soorten aan de hand van eenzelfde stramien
waarbij na een algemene oriëntatie het bevoegde gezag, de
vaststellingsprocedure, het normatieve karakter en de toepassing aan de
orde is. Ook de herzieningsprocedure (aanscherping) bij
milieukwaliteitseisen komt aan de orde en voor de instructieregels de
bijzondere regels die gelden voor het afvalstoffenbeleid.
Circulaires in het milieurecht
In paragraaf 10.3 wordt ook ingegaan op een andere soort normen die
we in het milieurecht veelvuldig aantreffen: de voorschriften die te
vinden zijn in de grote hoeveelheid circulaires. Het betreft hier
rondzendbrieven met algemene uitspraken van bestuursorganen waarbij
wordt aangegeven hoe van bepaalde min of meer vrije bevoegdheden
gebruik zal worden gemaakt. Al richten zij zich niet steeds tot
overheidsorganen, toch rekenen we ze hier tot de secundaire
milieunormen aangezien het gaat om een zekere zelfbinding door
bestuursorganen. Na een algemene verkenning van dit juridisch nog
tamelijk vage fenomeen (subparagraaf 10.3.2) behandelen we een
specifieke vorm ervan: de beleidsregels (subpar. 10.3.3). Vanaf 1
januari 1998 is een regeling omtrent beleidsregels opgenomen in de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) waardoor voor beleidsregels
enigszins duidelijk is wat hun juridische status en reikwijdte is. In
subparagraaf 10.3.4 zetten we den belangrijkste circulaires inclusief
beleidsregels als de Schadevergoedingscirculaire in het milieurecht op
een rij en gaan we in op hun functie als toetsingskader zowel op
milieugebied bij de vergunningverlening en de handhaving als in de
ruimtelijke ordening bij de vaststelling, herziening en verlening van
vrijstelling van bestemmingsplannen. Subparagraaf 10.3.5 gaat in op de
vraag of er nog een toekomst is voor dergelijke onduidelijke juridische
instrumenten bij de verdere ontwikkeling van het instrumentarium van
onder meer de Wet milieubeheer.
Primaire milieuregels: algemeen verbindende voorschriften
Op de 'echte regels' in de vorm van algemeen verbindende voorschriften
gaan we in paragraaf 10.4 in. Het betreft hier in de eerste plaats een
bepaalde soort primaire algemene normen, namelijk normen die gericht
zijn tot de houders van inrichtingen in de zin van de Wm. De Wm
spreekt (in titel 8.2) van 'algemene regels' en maakt daarbij onderscheid
tussen regels die in de plaats treden van vergunningsvoorschriften en
die dus de vergunningsplicht opheffen en regels die gelden naast de
vergunningsplicht. In dit laatste geval vullen de
vergunningsvoorschriften de algemene regels aan. We zullen hier bij de
behandeling van deze algemene regels in subparagraaf 10.4.2 dat
onderscheid volgen. Daarbij wordt afzonderlijk stilgestaan bij regels voor
gesloten stortplaatsen. Ook wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling
in de richting van bundeling en concentratie van de grote hoeveelheid
reeds verschenen algemene regels en aan de jurisprudentie omtrent de
toepassing van dit instrument. Behalve op deze algemene regels wordt
ook ingegaan op andere rijksmilieuregels die doorgaans niet op
inrichtingen betrekking hebben en die kwantitatief van groter belang zijn
dan de algemene regels. Het betreft emissie-eisen voor zowel stationaire
bronnen als toestellen en installaties als voor mobiele bronnen als
voertuigen en handelingen buiten inrichtingsverband (subpar. 10.4.3).
Afzonderlijk wordt (in subpar. 10.4.4) ingegaan op de bijzondere
procedure die geldt voor de vaststelling van bepaalde milieu-amvb's en
ministeriële milieuregelingen, dus amvb's en ministeriële regelingen die
op grond van de Wm vastgesteld worden. Bijzonder is voor die eerste
(milieu-amvb's) dat het parlement kan eisen dat het onderwerp alsnog
bij formele wet wordt geregeld (de zogenoemde 'voorhang-procedure')
en voor de tweede (ministeriële milieuregelingen) dat ze aan het
parlement moeten worden medegedeeld en dat bij regels ter uitvoering
van internationale regelingen een eenvoudiger vaststellingsprocedure
geldt.
Particuliere milieuregels
In subparagraaf 10.4.5 gaan we in op wat we noemen 'particuliere
milieuregels' waarmee gedoeld wordt op door particuliere instanties
opgestelde normen (zoals NEN-normen) waarnaar in vergunningen of
regelingen wordt verwezen en die aldus een publiekrechtelijk karakter
krijgen.
Milieuverordeningen
In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk (par. 10.5) wordt aandacht
geschonken aan de mogelijkheden voor decentrale overheden om
milieuregelingen vast te stellen: de milieuverordeningen. Het meest
prominent is hier de provinciale milieuverordening waarvoor de Wm een
regeling kent en die in de plaats is gekomen van tal van voordien
bestaande provinciale verordeningsbevoegdheden op milieugebied. Op
de wettelijke bepalingen ten aanzien van de provinciale bevoegdheden
gaan we in alsook op de vaststellingsprocedure en op de vraag of en in
hoeverre de provinciebesturen naast de verordening op basis van de Wm
nog andere verordeningen op het terrein van de natuur- en
milieubescherming mogen vaststellen (subpar. 10.5.2). Ook is het de
vraag welke ruimte er nog is voor andere decentrale besturen zoals de
gemeenten en waterschappen om op milieugebied verordenend op te
treden. Deze vragen komen in subparagraaf 10.5.3 aan de orde.