10.2.1 Inleiding
Secundaire, effectgerichte milieunormen: milieukwaliteitseisen
We starten deze paragraaf met een algemene schets van de plaats van
de milieukwaliteitseisen in het milieubeleid en de betekenis van die
eisen voor het beleid (subpar. 10.2.2). Daarbij wordt onder A eerst
ingegaan op het karakter van het instrument dat zowel een
beleidsmatige als normatieve component heeft, worden de
achtergronden en hoofdlijnen van de wettelijke regeling geschetst en
wordt uitgelegd wat milieukwaliteitseisen zijn waarbij onderscheid wordt
gemaakt tussen de verschillende soorten milieukwaliteitseisen (grens-,
richt- en streefwaarden). Het in 1998 ter uitvoering van het Europese
recht met betrekking tot de bescherming van de luchtkwaliteit
ingevoerde begrip 'alarmdrempel' wordt uitgelegd. Onder B wordt
nagegaan welk bestuursorgaan wanneer kan overgaan tot het
vaststellen van milieukwaliteitseisen. Vervolgens wordt (onder C) kort
ingegaan op de procedurele eisen die aan de totstandkoming van de
besluiten zijn gesteld. In inspraak voor de burgers bij de vaststelling van
milieukwaliteitseisen is niet voorzien. Dit hangt samen met het feit dat
deze normen geen rechtstreekse rechtsgevolgen voor burgers hebben.
Een belangrijk punt van dergelijke normen is wel hun verbindende
kracht voor overheidsorganen.
Nuancering in toepassing
Het stelsel is zodanig opgezet dat er een nuancering in de bindende
werking mogelijk is en dus in de beperking van de beleidsvrijheid van
het overheidsorgaan dat met de eisen wordt geconfronteerd (zie onder
D). Onder het kopje 'toepassing' (E) blijkt dat de wettelijke regeling
mogelijkheden biedt tot gebiedsgewijze differentiatie en dat steeds moet
worden aangegeven ten aanzien van welke bevoegdheden de
milieukwaliteitseisen gelden. Alhoewel het bereik zeer ruim is, zijn er op
dit punt beperkingen gesteld die voortvloeien uit de aard van de
bevoegdheden (beleidsvrijheid) en de wettelijke regelingen. Het blijkt
dat in de jurisprudentie wordt geaccepteerd dat deze voorschriften ook
worden toegepast ten aanzien van bevoegdheden op het terrein van de
ruimtelijke ordening.
Herziening
Onder F wordt kort stilgestaan bij de mogelijkheid tot latere bijstelling
van de milieukwaliteitseisen. De wet verplicht het gezag dat de
milieukwaliteitseisen vaststelt tot evaluatie. Daarbij moet worden
nagegaan in hoeverre de milieukwaliteitseis herziening behoeft. Vooral
in deze laatstgenoemde verplichting komt het karakter van dit
instrument als brug tussen beleidsdoelstellingen en de uitwerking
daarvan in normen goed tot uitdrukking.
Secundaire brongerichte milieunormen: instructieregels
In paragraaf 10.2.3 behandelen we de 'instructieregels' van de Wm:
voorschriften die de vergunningverlener in de milieuvergunning moet
verwerken. Evenals milieukwaliteitseisen richten instructieregels zich tot
bestuursorganen en zijn zij dus als secundaire normen te beschouwen.
Anders echter dan de (effectgerichte) milieukwaliteitseisen zijn
instructienormen brongerichte instrumenten waar ze betrekking hebben
op de inrichting ingevolge de Wm als (potentiële) bron van
milieuoverlast (zie onder A).
Normen voor bestuursorganen
De regeling van de instructieregels is opgenomen in paragraaf 8.2.2 Wm
(art. 8.45 en 8.46) handelend over regels voor vergunningsplichtige
inrichtingen. Alhoewel dergelijke voorschriften inderdaad betrekking
hebben op de vergunningsplicht voor inrichtingen, gaat het, zoals
gezegd, anders dan bij de overige 'algemene regels' als bedoeld in titel
8.2 niet om primaire normen, maar om voorschriften die zich tot
bestuursorganen richten. Om die reden behandelen we deze
instructieregels niet in paragraaf 10.3 van dit hoofdstuk, maar in
paragraaf 10.2 over secundaire milieunormen. Daarbij komen dezelfde
aspecten aan de orde als bij de behandeling van de
milieukwaliteitseisen: het bevoegd gezag (B), de vaststellingsprocedure
(C), de normatieve kracht (D) en de toepassing (E). We zullen dan ook
zien dat deze regeling in hoge mate overeenkomt met die van de
milieukwaliteitseisen. Onder F behandelen we in deze subparagraaf nog
enkele bijzondere instructieregels die betrekking hebben op de
problematiek van de afvalverwijdering.