10.5.1 Inleiding
Verordeningen: regelingen van decentrale overheden
Onder 'verordeningen' worden de besluiten verstaan, vastgesteld worden
door de decentrale overheden, waarbij algemeen verbindende
voorschriften (regelingen) worden vastgesteld. Milieuverordeningen zijn
dus regelingen van de decentrale overheden, die betrekking hebben op
het milieu. Er kan daarbij onderscheid worden gemaakt tussen twee
soorten van verordeningen: autonome en medebewindsverordeningen.
Deze laatste betreffen in dit verband verordeningen die worden
vastgesteld ter uitvoering van de milieuwetgeving. Bij autonome
milieuverordeningen ontbreekt die band met de milieuwetgeving. De
bevoegdheid om autonome verordeningen vast te stellen, wordt voor
gemeenten en provincies erkend in de Grondwet (Gw) en uitgewerkt in
de Gemeentewet en de Provinciewet. Daarvoor is dus geen specifieke
wettelijke regeling nodig. Worden er nieuwe milieuwetten vastgesteld
die hetzelfde onderwerp regelen als in de autonome verordening het
geval is, dan vervalt de laatste van rechtswege.
Aanvullingsbevoegdheid?
Overigens kunnen autonome milieuverordeningen de milieuwetten wel
(naderhand) aanvullen. Dit voorzover de milieuwetgeving dat niet
uitdrukkelijk uitsluit, dan wel indien de milieuwet de materie niet
uitputtend beoogt te regelen. Soms wenst de wetgever geen
onduidelijkheid te laten bestaan over de aanvullingsbevoegdheid van de
decentrale overheden door te bepalen dat de bevoegdheid tot het maken
van aanvullende (provinciale, gemeentelijke of waterschaps-)
verordeningen, ten aanzien van de onderwerpen waarin de wet voorziet,
gehandhaafd blijft. Ook de Wm bevat een dergelijke bepaling, voorzover
het gaat om verordeningen van gemeenten en waterschappen ten
aanzien van het onderwerp waarin hoofdstuk 10 (afvalstoffen) voorziet
(art. 21.7 Wm).
Van autonome naar medebewindsregelingen
Door de grote toename van nieuwe milieuwetten en hun
uitvoeringsregelingen in de jaren zeventig en tachtig, zijn veel oude
gemeentelijke en provinciale milieuvoorschriften komen te vervallen.
Verwezen wordt naar wat daarover in paragraaf 7.2 wordt gezegd. In
plaats daarvan roepen tal van regelingen de decentrale overheden op
om mee te werken aan hun uitvoering. Meestal is dat in de vorm van
vergunningsbevoegdheden, maar het kan ook door verordeningen vast
te stellen. Het accent bij de milieuverordeningen is duidelijk bij de
provinciale besturen komen te liggen, nu de Wm die bevoegdheid vooral
daar concentreert. Daarnaast kunnen de zuiverende waterschappen op
milieugebied (bescherming oppervlaktewater) nog verordeningen
vaststellen, als de provincies hun die bevoegdheden met toepassing van
de Wvo hebben overgedragen. Op gemeentelijk niveau bestaan hier nog
maar beperkte bevoegdheden.
Provinciale milieuverordening
We besteden in de slotparagraaf van dit hoofdstuk overwegend aandacht
aan de provinciale milieuverordening (par. 10.5.2). Na een algemene
oriëntatie op de milieubevoegdheid van de provincies (onder A) wordt
achtereenvolgens ingegaan op de inhoud van de nieuwe regeling van de
provinciale milieuverordening in de Wm aan de hand van de
verschillende artikelen van paragraaf 1.2 van die wet (B) en op de
(sobere) procedurevoorschriften die ten aanzien van de vaststelling en
wijziging van de verordening gelden (C). Kort besteden we aandacht aan
de mogelijkheid voor de minister van VROM om aan provinciale staten
ter bevordering van de eenheid in het afvalstoffenbeleid een aanwijzing
te geven ten aanzien van het opnemen in de verordening van regels
voor de verwijdering van afvalstoffen (D) en aan de vraag of er naast
deze (medebewinds-)verordening voor de provincie nog mogelijkheden
bestaan tot (autonome) aanvullende regelgeving op milieugebied (E).
Milieuverordeningen vast te stellen door andere decentrale
overheden?
In subparagraaf 10.5.3 staan we kort stil bij de mogelijkheden die er
voor andere decentrale besturen bestaan om verordenend op te treden
op het terrein van het milieubeheer. Achtereenvolgens komen deze
mogelijkheden voor de gemeenten (A), de waterschappen (B) en andere
openbare lichamen aan bod (C). Algemeen gesproken moet worden
geconcludeerd dat deze mogelijkheden naast die van de provincie nog
maar beperkt zijn.