12 Procedures voor
vergunningen en
ontheffingen
12.1 Inleiding op hoofdstuk 12
Procedurerecht, algemeen
Vanaf 1 januari 1994 is voor de regeling van het procedurerecht van de
Wm in hoofdstuk 13 aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht
(Awb). Het betreft hier de in afdeling 3.5 van die wet opgenomen
'uitgebreide openbare voorbereidingsprocedures' (uovp's). Deze
procedureregeling is gebaseerd op de oude regeling uit de Wm zodat de
nieuwe regeling van de Awb in grote trekken daarmee overeenkomt. De
Wm bevat in hoofdstuk 13 nog slechts enkele bijzondere bepalingen
betreffende toepasselijke procedures.
De uitgebreide openbare voorbereidingsprocedures van de Awb zijn in
navolging van de Wm zo ingericht dat er zo kort mogelijke termijnen
kunnen worden gerealiseerd zonder dat er wezenlijk afbreuk wordt
gedaan aan de inspraakmogelijkheden. In dit hoofdstuk komt het
procedurerecht voor milieubesluiten in zoveel mogelijk juridische
facetten aan bod.
Relatie Wm met Awb
In paragraaf 12.2 gaan we in op de wijze waarop de procedureregeling
van de Awb van toepassing zijn verklaard op de vergunningen en
ontheffingen ingevolge de belangrijkste milieuwetten, wat de inhoud en
betekenis is van de aanvullende bepalingen van de Wm en hoe het
overgangsrecht voor oude vergunningen is geregeld (subpar. 12.2.2).
De Wm kent de mogelijkheid dat dit procedurerecht geheel of
gedeeltelijk buiten toepassing wordt gelaten in bijzondere gevallen
(staatsveiligheid en snelle verwijdering gevaarlijk en ander afval,
subpar. 12.2.3). Ook voor besluiten waarvoor niet de uovp's of andere
specifieke procedures uit de Awb gelden, zijn er bepaalde minimum-eisen aan de besluitvorming. Men kan in dat geval spreken van een
soort van basisprocedure (subpar. 12.2.4).
Procedure aanvraag om vergunning/ontheffing
In paragraaf 12.3 bespreken we de bepalingen die betrekking hebben op
de 'normale' procedure ten aanzien van de aanvraag om
vergunning/ontheffing die binnen zes maanden moet worden
afgehandeld. Nadat enkele algemene aspecten van het procedurerecht
zijn behandeld zoals bepaalde centrale begrippen en de procedurelijnen
(subpar. 12.3.2) wordt de stof zal behandeld worden aan de hand van
de vier hoofdfasen die in de procedure zijn te onderscheiden: het
vooroverleg en de behandeling van de aanvraag (subpar. 12.3.3), de
opstelling en bekendmaking van de ontwerp-beschikking (subpar.
12.3.4), de inspraak en advisering ten aanzien van de
ontwerp-beschikking (subpar. 12.3.5) en de vaststelling en de publicatie
van de beschikking (subpar. 12.3.6). In deze paragraaf wordt ook
ingegaan op de mogelijkheid tot verlenging van de procedure als het een
ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft (12.3.7) en tot
gecoördineerde voorbereiding en behandeling van verschillende
aanvragen voor eenzelfde project (12.3.8).
Procedure wijziging of intrekking vergunning/ontheffing
In paragraaf 12.4 staat de procedure voor de beschikkingen tot wijziging
of intrekking van een vergunning of ontheffing centraal. Eerst gaan we
na wanneer deze procedure moet worden toegepast (subpar. 12.4.2).
Als het bevoegd gezag een dergelijke beschikking uit eigen beweging
neemt, dan spreken we van een 'ambtshalve' beschikking. Dit is ook het
geval als door een derde-belanghebbende (niet de vergunninghouder)
om een dergelijke beschikking vraagt; dat wordt dan als een
'ambtshalve' beschikking op verzoek opgevat. Zelfs als de
vergunninghouder vraagt om intrekking van zijn vergunning geldt deze
procedure! Deze procedure bestaat uit twee hoofdfasen die in twee
afzonderlijke subparagrafen aan bod komen: de bekendmaking van het
voornemen tot wijziging of intrekking (de 'voornemenfase', subpar.
12.4.3) en de uitvoering van dit voornemen ('de uitvoeringsfase',
subpar. 12.4.4) die veel lijkt op de behandeling van de ontwerp-beschikking in de procedure op aanvraag van de vergunninghouder.
Openbaarheid en geheimhouding
In paragraaf 12.5 gaan we in afzonderlijke subparagrafen in op de
regeling van de openbaarheid en die van de geheimhouding uit de Wm.
De bepalingen in verband met de openbaarheid zijn opgenomen in
hoofdstuk 19 Wm waarin ze ongewijzigd van de Wabm zijn
overgenomen. Te verwachten is dat bij de invoering van de vierde
tranche Awb de regeling van de Wm over dit onderwerp in hoofdzaak
naar die wet verhuist. In subparagraaf 12.5.2 staan we eerst stil bij de
verhouding van de regeling in de Wm en de Wet openbaarheid van
bestuur (Wob). Het betreft in de Wm een verbijzondering van de
regeling van dit onderwerp uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)
die alleen van toepassing is op de stukken die met toepassing van de
Wm openbaar gemaakt moeten worden. In subparagraaf 12.5.3 wordt
het inzagerecht behandeld: het permanente recht om vanaf het einde
van de beroepstermijn de beschikking en relevante stukken te mogen
inzien. Daarnaast kent hoofdstuk 19 Wm een regeling van het
tegenovergestelde: de mogelijkheid van geheimhouding van bepaalde
bedrijfsgegevens (subpar. 12.5.4). Deze regeling kan toegepast worden
bij bedrijfsgeheimen of beveiligingsgegevens maar ook in het belang van
de staatsveiligheid in welk geval de betrokken minister de toepassing
ervan kan opleggen.
Afstemmingsproblematiek
Dit hoofdstuk wordt (in par. 12.6) afgesloten met de behandeling van
enkele bepalingen van de Wm die betrekking hebben op de afstemming
tussen de milieuvergunning en andere vergunningen en
beleidsmaatregelen. We behandelen eerst de afstemming van de
milieuvergunning met de bouwvergunning (subpar. 12.6.2) en daarna
met de vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren
(Wvo-vergunning, subpar. 12.6.3). Voor de bouwvergunning geldt in
principe een aanhoudingsplicht zolang de milieuvergunning nog niet in
werking is of nog geen uitspraak is gedaan op een verzoek om
voorlopige voorziening. De aanvragen om Wvo-vergunning en om
milieuvergunning moeten zoveel mogelijk gezamenlijk worden
behandeld. Maar ook zijn er mogelijkheden tot het geven van
aanwijzingen aan de waterkwaliteitsbeheerder met het oog op de
afstemming op de milieuvergunning. Vervolgens gaan we in op de
afstemming tussen de milieuvergunning en het afvalstoffenbeleid van de
rijksoverheid waarbij de ministeriële verklaring van geen bezwaar en de
aanwijzingsbevoegdheid een rol spelen (subpar. 12.6.4). Ten slotte
komt de afstemming tussen de milieuvergunning met het
geluidshinderbeleid aan de orde (subpar. 12.6.5). Voor die laatste
afstemming bevat de Wm bepalingen die een relatie leggen tussen de
behandeling van de aanvraag om een milieuvergunning en de zonering
ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) van een industrieterrein waarop
die inrichting gevestigd zal zijn of uitgebreid zal worden. Evenals voor de
bouwvergunning geldt hier een aanhoudingsplicht, in dit geval van de
aanvraag voor de milieuvergunning. De zone geldt hier als
toetsingskader voor de verlening van de milieuvergunning.