12.6.1 Inleiding
Afstemming op vergunningenniveau
Naast de afstemmingsregeling op planniveau die we in paragraaf 8.5
behandelden, kent het milieurecht bepalingen die betrekking hebben op
afstemming op vergunningenniveau. Het betreft hier zowel de
afstemming tussen de milieuvergunning en andere vergunningenstelsels
als tussen de milieuvergunning en andere beleidsmaatregelen. De
afstemming tussen vergunningen in het milieurecht is een onderwerp
dat geregeld in de publieke belangstelling komt. Dit aan de ene kant
omdat van de kant van de ondernemers structurele druk op het bestuur
bestaat om procedures zo weinig mogelijk belastend en zo efficiënt
mogelijk te doen zijn, terwijl anderzijds de beleidslasten voor de
overheid vaak aanmerkelijk zijn en de beoogde effecten niet steeds
bereikt worden. In 1996 besteedde de Vereniging voor Milieurecht er
een ledenvergadering aan waarin onder meer de resultaten van eerdere
evaluaties werden besproken.
Afstemming tussen milieu- en bouwvergunning
We gaan hierna eerst in op de afstemmingsproblematiek waarmee de
praktijk het meeste te maken krijgt: tussen de milieuvergunning en de
bouwvergunning (subpar. 12.6.2). Na te zijn ingegaan op de algemene
uitgangspunten van de regeling die in hoofdzaak is opgenomen in artikel
52 van de Woningwet en die erop neerkomt dat de bouwvergunning niet
kan worden verleend als de milieuvergunning nog niet in werking is (A)
behandelen we de diverse aspecten van de aanhoudingsregeling (B)
zoals het begin en het einde van de aanhouding en de mogelijkheid van
aanpassing van de bouwaanvraag aan de eisen van de
milieuvergunning. Onder C wordt ingegaan op de informatieverstrekking
in dit verband aan de (meestal verschillende) bevoegde bestuursorganen
en op de bepaling dat de bouwvergunning bij samenlopende procedures
niet kan worden verleend als de milieuvergunning nog niet in werking is
getreden .
Afstemming milieu- en Wvo-vergunning
Bij de afstemmingsregeling van de milieuvergunning met de
Wvo-vergunning die we in subparagraaf 12.6.3 behandelen is er ook
sprake van procedurele afstemming. Deze regeling komt erop neer dat
de verschillende procedurestappen (op beide vergunningsprocedures is
de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van de Awb van
toepassing) zoveel mogelijk gelijktijdig worden gezet (A). Inhoudelijk is
daarentegen de bevoegdheid van de ministers van VROM en van V en W
en van GS om aan de waterkwaliteitsbeheerders een aanwijzing te
geven ten aanzien van de inhoud van een Wvo-vergunning, dit met het
oog op de samenhang met de milieuvergunning (B). In de
Kernenergiewet wordt overigens de afstemmingsregeling van de Wm
van overeenkomstige toepassing verklaard (C).
Afstemming milieuvergunning - rijksafvalstoffenbeleid
In de Wm zijn verschillende instrumenten opgenomen die betrekking
hebben op de afstemming van de milieuvergunning op het
rijksafvalstoffenbeleid. Deze bespreken we in subparagraaf 12.6.4. Hier
heeft de afstemming een eenzijdig karakter waar de
vergunningverlening ondergeschikt is aan het rijksbeleid op dit punt (A).
Dit blijkt duidelijk uit de noodzaak voor het tot vergunningverlening
bevoegde gezag (meestal GS) om voor bepaalde vergunningen ten
behoeve van inrichtingen waar gevaarlijke afvalstoffen worden verwerkt
een verklaring van geen bedenkingen van de minister van VROM te
vragen. Zonder die verklaring, die we als rechtsfiguur in subparagraaf
11.2.2, onder E hebben beschreven, kan de milieuvergunning niet
worden verleend. Onder meer wordt ingegaan op de mogelijkheid van
het vergunningverlenend gezag zich daartegen te verzetten (B). Ook
een ander afstemmingsinstrument in dit verband hebben we in het
vorige hoofdstuk reeds beschreven: het betreft het ministerieel verzoek
als bedoeld in artikel 8.39 Wm aan het bevoegd gezag om de
voorwaarden of beperkingen aan een milieuvergunning aan te passen of
de vergunning in te trekken in het belang van een doelmatige
afvalverwijdering (C). Ook deze regeling wordt in de Kernenergiewet van
overeenkomstige toepassing verklaard D).
Afstemming milieuvergunning - geluidshinderbeleid
Ten slotte kent de Wm een regeling die betrekking heeft op de
afstemming tussen de milieuvergunning en het geluidshinderbeleid.
Deze, in subparagraaf 12.6.5 te behandelen regeling, is opgenomen in
hoofdstuk 13 Wm en komt er in het kort op neer dat de aanvraag om
een milieuvergunning voor bepaalde inrichtingen die voorheen onder de
vergunningsplicht van de Wgh vielen, moet worden aangehouden als het
industrieterrein waarop die inrichting zal worden gevestigd of uitgebreid
nog niet is gezoneerd in de zin van de Wgh (A). Het is duidelijk dat met
deze regeling in art. 13.7 Wm beoogd is het beleid onder de Wgh in de
nieuwe regeling te continueren. De regeling heeft ook gevolgen voor de
vergunningverlening bij uitbreidingen waarbij de zone als toetsingskader
fungeert voor de vergunningverlening: uitbreiding is niet mogelijk als
daardoor de geluidsoverlast buiten de zone toeneemt of een deel van de
inrichting buiten de zone gesitueerd zou worden.