15.4.1 Inleiding

In de Wm zijn de bepalingen met betrekking tot het Fonds Luchtverontreiniging (titel 15.5) overgenomen uit de Wabm (hoofdstuk 6a, titel 5). Het betreft hier de regeling die eerder was overgenomen uit de Wlv. Anders dan bij de hiervoor behandelde problematiek staat bij het Fonds Luchtverontreiniging niet de vergoeding van kosten ter voorkoming van milieuschade centraal, maar betreft het de vergoeding van schade als gevolg van milieuverontreiniging, in casu luchtverontreiniging. Het betreft dus de vergoeding van milieuschade maar ook schade aan goederen die we niet tot het milieu rekenen zoals auto's en gebouwen. We behandelen dit fonds hier omdat het niettemin gaat om een vorm van bestuursrechtelijke schadevergoeding (namelijk vergoeding van schade door de minister van VROM) en omdat deze regeling met die voor de 'preventieve' bestuursrechtelijke schadevergoeding is opgenomen in hoofdstuk 15 van de Wm. We gaan hierna eerst in op de uitgangspunten van de regeling (subpar. 15.4.2) waarbij de vraag aan de orde komt wanneer aanspraak kan worden gemaakt op het fonds en in welke mate. Daarna behandelen we enkele organisatorische aspecten (subpar. 15.4.3) en wordt ingegaan op de toepassing van de regeling (subpar. 15.4.4). Daarbij beantwoorden we de vraag naar de inkomsten van het fonds, de aard van de uitgaven en de werking en betekenis in de praktijk. Nu al kan gezegd worden dat die betekenis vrij bescheiden is, mede als gevolg van de strikte interpretatie van de uitkeringscriteria en de terughoudendheid in algemene zin bij het verstrekken van bijdragen. Dit komt ook naar voren uit een evaluatie van het Fonds Luchtverontreiniging waarvan we de resultaten in subparagraaf 15.4.5 behandelen.