16.4.1 Inleiding
Privaatrechtelijke bepalingen in publiekrechtelijke regelingen
Hierna wijzen we op een tweetal regelingen in de milieuwetgeving die
betrekking hebben op kostenverhaal door de overheid ingeval van
onrechtmatig handelen van derden. Het betreft de sanering van onrechtmatige bodemverontreiniging en de verwijdering van illegaal achtergelaten afvalstoffen. Het gaat ook hier om privaatrechtelijke bepalingen in
de publiekrechtelijk georiënteerde milieuwetgeving. Artikel 75 Wet
bodembescherming (Wbb) bevat de mogelijkheid voor de Staat, de
provincies en de gemeenten om de kosten van onderzoek en sanering
van bodemverontreiniging te verhalen op degene door wiens onrechtmatige daad de verontreiniging is veroorzaakt of die anderszins
krachtens burgerlijk recht buiten overeenkomst aansprakelijk is voor de
gevolgen daarvan. In artikel 18.17 Wet milieubeheer (Wm) is een
soortgelijke bepaling opgenomen in verband met de verwijdering van
afvalstoffen. Daarin is bepaald dat een overheidslichaam de te zijnen
laste komende kosten van het verwijderen van afvalstoffen ten aanzien
waarvan in strijd met de voorschriften is gehandeld, kan verhalen op
degene door wiens onrechtmatige daad die kosten zijn veroorzaakt. Ook
hier is de bepaling opgenomen dat verhaal eveneens mogelijk is op
degene die anderszins krachtens burgerlijk recht buiten overeenkomst
aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan.
Strikt genomen bevatten deze regelingen geen privaatrechtelijke
bepalingen, maar sluiten zij aan bij het privaatrecht en modificeren het
privaatrechtelijke aansprakelijkheidsrecht. Hierna gaan we eerst in op
het verhaalsrecht bij bodemsanering (subpar. 16.4.2) en daarna op het
verhaalsrecht bij de afvalverwijdering (subpar. 16.4.3).
Verhaalsrecht bij bodemsanering
Artikel 75 Wbb heeft tot doel ervoor te zorgen dat de overheid de
gemaakte kosten voor bodemsanering op de verontreiniger kan verhalen
en daartoe te bepalen dat bodemverontreiniging ook jegens de overheid
onrechtmatig is. Dit gebeurt door te 'sleutelen' aan het criterium van de
relativiteit uit het reguliere buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
In deze paragraaf zullen we de regeling en de uitvoeringsvraagstukken
daaromtrent ten aanzien van het kostenverhaal bij bodemsanering dan
ook behandelen aan de hand van de belangrijkste criteria bij de bepaling
van de aansprakelijkheid die in de subparagrafen 16.2.2 en 16.2.3 aan
de orde zijn gewest. Dit na een algemene schets (A) van de inhoud, het
doel en de historische achtergronden bij de totstandkoming van artikel
75 Wbb.
Verruiming relativiteit
Als eerste (want hier belangrijkste) behandelen we de verruiming van de
relativiteit in de richting van de overheid die aldus een verhaalsrecht
krijgt. Behalve op de bedoeling en achtergronden gaan we in op de
inhoud van de regeling en op de verschillende toepassingsvarianten
(overheid als eigenaar, aansprakelijkheid jegens derden en jegens de
overheid). Ook zien we daarbij dat het niet alleen een instrumenten is
van de rijksoverheid (de Staat): ook gemeenten en provincies kunnen
onder bepaalde omstandigheden de verhaalsbevoegdheid uitoefenen.
Schuld en toerekenbaarheid
In het zesde lid van artikel 75 Wbb is een vorm van objectivering van de
aansprakelijkheid opgenomen in die zin dat bij ernstig verwijtbaar
handelen ook in die gevallen waar volgens het eerste lid geen
aansprakelijkheid bestaat, de overheid de mogelijkheid heeft om de
saneringskosten te verhalen. Wij behandelen deze - tamelijk
ingewikkelde, onduidelijke en politiek niet onomstreden - regeling onder
het kopje van de schuld en toerekenbaarheid (C). Bijzondere aandacht
wordt dan ook gegeven aan het juridische karakter van deze bepaling en
de wijze waarop de rechter met daarin opgenomen open begrippen
omgaat of verwacht wordt om te gaan. Daarbij is intussen gebleken dat
het zesde (voorheen vijfde) lid vooral betekenis heeft voor
verontreinigingen van vóór 1975 en dat de mogelijkheden voor de Staat
ook met dit instrument in handen slechts zeer beperkt zijn.
Onrechtmatigheid, causaliteit en schade
Ook de onrechtmatigheid in enge zin (behandeld onder D) levert voor de
meer recente verontreinigingen waar duidelijke geschreven normen
bestonden minder problemen op dan voor de oude waarvoor dergelijke
voorschriften vaak ontbraken. Artikel 75, zesde lid is in elk geval niet als
zo'n norm te beschouwen doch levert hooguit de criteria voor de
beantwoording van de zorgvuldigheidsvraag. Op het kopje van de
causaliteit (E) komt de keten van oorzaak tot gevolg aan de orde en
wordt ingegaan op de vraag aan de orde wanneer iemand persoonlijk
kan worden aangesproken voor de schade die mede door anderen of
door een rechtspersoon is aangericht. Wat dat laatste betreft wordt
tevens ingegaan op de problematiek van de vereenzelviging, opvolging
en splitsing van rechtspersonen. Ook de vraag wordt behandeld welke
schade voor vergoeding in aanmerking komt (F).
Ongerechtvaardigde verrijking en rechterlijke matiging
Ten slotte worden in deze vrij omvangrijke subparagraaf 16.4.2 enkele
bijzondere juridische vraagstukken behandeld die in artikel 75 Wbb aan
de orde komen. Dat betreft in de eerste plaats de regeling van de
ongerechtvaardigde verrijking (onder G) die de bodembeschermings
wetgeving zelfs eerder was opgenomen dan in het algemene burgerlijke
recht (BW) en de mogelijkheid voor de rechter om het verhaal te
matigen (H). Daarvan wordt gebruik gemaakt bij medeschuld door de
overheid en in gevallen dat de schade deels vóór en deels na 1 januari
1975 is veroorzaakt.
Het zal duidelijk zijn dat het voor de praktijk van groot belang is hoe de
rechter met deze bepalingen omgaat. Om die reden zal veel aandacht
worden besteed aan de jurisprudentie.
Verhaalsrecht bij afvalverwijdering
In subparagraaf 16.4.3 staan we kort stil bij een regeling in de Wm die
sterk lijkt op de regeling van artikel 75 Wbb: het betreft de
verhaalsmogelijkheden voor de overheid - met een
matigingsbevoegdheid van de rechter - van de kosten gemaakt voor de
verwijdering van illegaal achtergelaten afvalstoffen (A). Ook deze
regeling verruimt de relativiteit tot de overheid. Wel is duidelijker
gestipuleerd dat sprake moet zijn van niet-naleving van geschreven
normen, dus van illegaliteit (B). Evenals in artikel 75 Wbb wordt
aangesloten aan bij het algemene burgerlijke aansprakelijkheidsrecht en
ze is eveneens van toepassing bij kwalitatieve aansprakelijkheid (C). Ze
kent ook de mogelijkheid van verhaal wegens ongerechtvaardigde
verrijking (D) en bevat een aanvullende verhaalsbevoegdheid voor het
geval verhaal krachtens het eerste lid niet mogelijk is (E).