17.2.1 Inleiding
Overeenkomsten en milieubescherming
In deze paragraaf wordt de privaatrechtelijke overeenkomst als instrument voor milieubescherming beschouwd. In grote trekken behandelen
we de overeenkomst in handen van de overheid waarbij ze nadrukkelijk
als instrument van het milieubeleid wordt beschouwd en daarna in
handen van burgers, waar milieubescherming doorgaans een bijkomend
aspect is dat overigens wel steeds meer aan betekenis wint.
We staan echter eerst (in subpar. 17.2.2) kort stil bij enkele algemene
aspecten bij het gebruik van het overeenkomstenrecht bij de milieubescherming, zoals de trendgevoeligheid van het instrument in handen
van de overheid die samenhang met het aspect van de contractsvrijheid
en de betekenis van de overeenkomst vanuit dit perspectief in handen
van particulieren in samenhang met de toenemende juridificering van
maatschappelijke verhoudingen.
Milieubeleidsovereenkomsten
Vervolgens behandelen we de mogelijkheden die het privaatrechtelijk
overeenkomstenrecht de overheid biedt voor de uitvoering van het
milieubeleid (subpar. 17.2.3). Daarbij staan de 'milieubeleidsovereenkomsten' centraal: op basis van het privaatrecht gesloten overeenkomsten
tussen enerzijds overheidsinstellingen en aan de andere kant burgers,
particuliere instellingen of bedrijven, ter uitvoering van het milieubeleid
waarbij afspraken worden gemaakt over de hantering door de overheid
van haar privaatrechtelijke of publiekrechtelijke bevoegdheden (A). Er
wordt daarbij onderscheiden tussen 'zuiver' privaatrechtelijke overeenkomsten waarbij de overheid op gelijke voet en met gebruikmaking van
dezelfde rechten als elke burger aan het rechtsverkeer deelneemt
(verkoop of verpachting van grond, verhuur van gebouwen enzovoort)
en de bevoegdhedenovereenkomst, waarbij het weliswaar gaat om een
privaatrechtelijke overeenkomst, maar waarbij wordt gecontracteerd
omtrent het gebruik (of juist niet gebruiken) van bepaalde
bestuursbevoegdheden (zoals de vergunningverlening). Wat de zuiver
privaatrechtelijke overeenkomsten betreft behandelen we de diverse
mogelijkheden, maar ook beperkingen van dit instrument (B) en wordt
afzonderlijk stil gestaan bij de overeenkomsten tussen bestuur en
burgers waarbij de laatste afstand doet van bepaalde bestuursrechtelijke
aanspraken zoals het beroepsrecht, in ruil voor bepaalde gunsten van
het bestuur: de afstandsovereenkomst (C). Vervolgens behandelen we
de overeenkomsten ten aanzien van het gebruik van bepaalde bestuursbevoegdheden: de bestuursovereenkomsten (D) en de overeenkomsten
waarbij wordt afgesproken dat gebruik juist achterwege te laten: de
gedoogovereenkomsten (E).
Particuliere milieubescherming
Natuurlijk speelt het overeenkomstenrecht vooral een belangrijke rol in
de verhouding tussen burgers onderling: daar is het immers voor bedoeld. In subparagraaf 17.2.4 zullen we zien wat de burgers met elkaar
kunnen afspreken als het gaat om de bescherming van het milieu. Ook
hier wordt weer onderscheid gemaakt tussen de overeenkomsten, zij het
dat we dit onderscheid hier niet tot uitgangspunt nemen bij de behandeling van de stof (A): er zijn overeenkomsten die de milieuzorg tot
(hoofd)doel hebben (het contract voor de bouw van een zuiveringsinstallatie voor een bepaald bedrijf) en overeenkomsten waarbij het milieuaspect bijkomend is maar wel van belang kan zijn zoals als het 'schone-grond-beding' bij de verkoop van bouwgrond. Vanwege het grote belang
voor de praktijk en de interessante jurisprudentie die daaromtrent is
ontstaan, wordt (onder B) vrij uitvoerig stilgestaan bij de gevolgen van
overeenkomsten ten aanzien van de overdracht van onroerend goed
waarbij sprake is van bodemverontreiniging. Onder meer komt daarbij
de vraag aan de orde wat koper en verkoper mogen verwachten op het
punt van het 'normale gebruik' van het goed en hoever de informatie-
en onderzoeksplichten reiken voor verkoper respectievelijk koper. Aan
het einde van deze subparagraaf gaan we (onder C) kort in op een
bijzondere bepaling ten aanzien van 'milieu-overeenkomsten' in de Wm:
de mogelijkheid op basis van titel 15.10 van die wet voor de minister
van VROM om overeenkomsten ten aanzien van een bepaalde afvalverwijderingsstructuur algemeen verbindend te verklaren.
Tweewegenleer
Waar in principe twee wegen openstaan voor de overheid om te komen
tot afspraken over de realisering van het milieubeleid (de privaatrechtelijke en de publiekrechtelijke), is het de vraag in welke gevallen van
welke weg gebruik mag worden gemaakt. De rechter heeft hier enkele
duidelijke lijnen getrokken die zich nog steeds verder ontwikkelen en die
erop neerkomen dat het publiekrecht prioriteit heeft. We zullen in
subparagraaf 17.2.5 eerst de zogenoemde tweewegenleer plaatsen in de
context van de hier behandelde problematiek (A). Vervolgens worden de
situaties op een rij gezet waarbij de grenzen van het gebruik van het
privaatrecht duidelijk zijn: waar is dat toegestaan en waar niet (B).
Belangrijk is natuurlijk te weten hoe moet (of voor het bestuur: mag)
worden gehandeld als zich andere dan deze situaties aandienen. Het zal
duidelijk zijn dat de jurisprudentie ons daar de weg dient te wijzen en
dat doet ze ook redelijk goed (C). Bij de behandeling van de tweewegenleer zien we als hoofdlijn dat de privaatrechtelijke weg alleen bewandeld
mag worden als daarmee de publiekrechtelijke niet wordt doorkruist of
gefrustreerd, al moeten we voorzichtig zijn deze conclusie onvoorwaardelijk te laten gelden voor de toepassing door de overheid van het
contractenrecht. De vragen over in hoeverre het gebruik van het privaatrecht beperkt wordt door de toepassing van algemene beginselen
van behoorlijk bestuur, over de bescherming van derde-belanghebbenden, het mogelijk misbruik van een machtspositie en over de
doorbreking van de structuur van publiekrechtelijk bevoegdheidsverdeling, gaan het bestek van dit boek te buiten. We volstaan dan ook met
de belangrijkste jurisprudentiële lijnen ten aanzien van de bevoegdheidsgrondslag - dit tegen de achter grond van het gebruik als milieu-instrument door de overheid - te schetsen.