18 Bestuursrechtelijke
handhaving
18.1 Inleiding op hoofdstuk 18
Overweging
Zonder de beschikbaarheid én de toepassing van een adequaat
handhavingsinstrumentarium verliezen milieurechtelijke bepalingen hun
zin. Dit kan zowel het gevolg zijn van het feit dat de naleving
maatschappelijk zo vanzelfsprekend wordt geacht dat handhaving
overbodig is als van het feit dat op grote schaal overtreding plaatsvindt
die zonder rechtsgevolgen blijft. Jammer genoeg is in het milieurecht
van deze tweede omstandigheid vaker sprake dan van de eerste.
Anderzijds moet men zich in de situatie waar intensieve handhaving
door een omvangrijk overheidsapparaat nodig is, de vraag stellen of
dergelijke normen (nog) wel tot het algemeen rechtsbewustzijn van een
volk gerekend kunnen worden. Tussen deze grenzen speelt zich de
handhaving van het milieurecht af: er moet sprake zijn van een zeker
maatschappelijk draagvlak voor de normen waarop de handhaving
betrekking heeft en tegelijk moet effectief gebruik worden gemaakt van
de beschikbare instrumenten zodat de naleving van de normen ook
verzekerd kan worden.
Hier weerspiegelt zich een wederkerigheid in de relatie tussen de normstellende
overheid en de normontvangende burger, die te maken heeft met het moderne
'sociaal contract' dat in een democratische rechtsstaat bestaat tussen de staat en
haar burgers en dat een hoge maatschappelijke acceptatiegraad eist van de
normen. Dit is in het recht temeer noodzakelijk aangezien juridische normen
desnoods tegen de zin van de burgers kunnen worden afgedwongen. Anders dan
bij louter ethische, religieuze of politieke normen kunnen rechtsnormen - en dus
ook de normen uit het milieurecht - door de overheid met straffe hand worden
gehandhaafd. Dit kan weliswaar bijdragen aan de effectiviteit van de normen,
maar stelt in een rechtsstaat ook bijzondere eisen aan de totstandkoming en de
kwaliteit van dergelijke normen.
De handhaving in de reguleringsketen
Bij de handhaving blijkt naast de maatschappelijke kwaliteit vaak ook de
juridische kwaliteit van de normen. Zo kan in een handhavingsprocedure
door het handhavende overheidsorgaan (bestuur of rechter) worden
vastgesteld dat bepaalde normen te vaag zijn en om die reden te weinig
zekerheid bieden, ten onrechte strenger zijn dan andere in een
soortgelijke situatie, in strijd zijn met normen van hoger orde of met de
bedoeling van de wetgever enzovoort. Deze toets is een belangrijke
factor bij de handhaving, zowel ten opzichte van de overtreders van de
norm als ten aanzien van het bestuur dat die norm heeft vastgesteld. In
dat laatste geval vormt de handhaving dus onderdeel van het
terugkoppelingsproces in de normstelling, waarbij de gebreken worden
hersteld via de aanpassing van de milieurechtelijke bepalingen. Zie in
dat verband de laatste schakel van de reguleringsketen die in
subparagraaf 1.2.4, onder B wordt geïntroduceerd.
Bestuursrechtelijke handhaving
In dit hoofdstuk worden de handhavingsbepalingen van de Wet
milieubeheer (Wm) behandeld. Dit betekent dat we het voornamelijk
hebben over de
bestuursrechtelijke handhaving van het milieurecht, dus
het (ter handhaving van de milieuwetgeving) uitoefenen van toezicht en
het opleggen van sancties door bestuursorganen die niet met
strafvordering zijn belast.
De strafrechtelijke en de privaatrechtelijke
handhavingsmogelijkheden voor de overheid komen achtereenvolgens in
de hoofdstukken 19 en 20 aan de orde.
Ontwikkeling bestuursrechtelijke handhavingsbepalingen
Eerst (par. 18.2) behandelen we de ontwikkeling van de
bestuursrechtelijke handhavingsbepalingen die in het milieurecht
worden toegepast. Nadat in het begin van de jaren negentig de
bepalingen uit de sectorale milieuwetten die op de handhaving
betrekking hadden in de Wm werden geïntegreerd, zijn de belangrijkste
vanaf 1 januari 1998 weer daaruit verdwenen en ondergebracht in de
Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Wm bevat nog slechts enkele
aanvullende bepalingen waaronder (nog) de regeling van de intrekking
van vergunningen en ontheffingen als sanctie. Het proces van deze
integratie in twee fasen wordt in deze paragraaf beschreven waarbij de
onderlinge verhouding tussen de handhavingsbepalingen in de
verschillende wetten wordt duidelijk gemaakt.
Resterende handhavingsbepalingen in Wm
In paragraaf 18.3 behandelen we enkele bepalingen betreffende de
bestuurlijke handhaving die nog in de Wm zijn te vinden en die
betrekking hebben op zaken die aan de toepassing van
handhavingsinstrumenten vooraf gaan of ten grondslag liggen. Het
betreft de bestuurlijke zorgplicht, het handhavingsoverleg en het
bestuurlijk toezicht.
Bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten
Paragraaf 18.4 vormt het zwaartepunt van dit hoofdstuk: daarin worden
de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten behandeld. Nadat eerst
aandacht is besteed aan enkele algemene aspecten bij de toepassing
van die instrumenten worden vervolgens in subparagrafen de drie
instrumenten: bestuursdwang, dwangsom en intrekking van de
vergunning of ontheffing als sanctie behandeld. Het is vooral de
dwangsom die, aanvankelijk secundair ten opzichte van de toepassing
van bestuursdwang, thans die toepassing in veel gevallen heeft
verdrongen en wat de frequentie van toepassing betreft op de eerste
plaats is komen te staan. Het is echter nog steeds de bestuursdwang die
als dwangmiddel voor de 'zwaardere gevallen' dient. De intrekking van
de ontheffing of vergunning wordt in afdeling 8.1.2 Wm als instrument
ter bescherming van het milieu opgevoerd. In hoofdstuk 18 Wm betreft
het echter de intrekking als sanctie. Voor gebruikmaking van deze
bevoegdheden gelden bijzondere voorwaarden. Daartoe behoort onder
meer dat betrokkene in beginsel eerst de gelegenheid moet krijgen
binnen een bepaalde termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming
met de voorschriften te brengen (hersteltermijn). Op deze en andere
eisen bij de toepassing van deze sancties wordt vrij uitvoerig ingegaan.
Handhavingsprocedures en rechtsbescherming
Paragraaf 18.5 bevat een behandeling van procedurele aspecten bij de
toepassing van handhavingsinstrumenten. Daar gaan we onder meer in
op de mogelijkheid voor ieder om het bestuur te verzoeken handhavend
op te treden en de procedurele aspecten van zo'n verzoek, de toepassing
van het procedurerecht van de Awb bij het gebruik van
handhavingsbevoegdheden, de inwerkingtreding van
handhavingsbesluiten en de intrekken ervan. Tot de procedurele
aspecten rekenen we ook de rechtsbescherming voor de (potentiële)
overtreder en voor derde-belanghebbenden. In die paragraaf wordt ten
slotte ingegaan op de samenloop van bestuurlijke handhavingsmiddelen
die soms geboden is (dwangsom of bestuursdwang na intrekking van
een vergunning) en soms niet toegestaan is (de toepassing tegelijk van
bestuursdwang en dwangsom).
Bestuurlijk gedogen
In paragraaf 18.6 staan we stil bij een verschijnsel dat zo oud is als de
milieuwetgeving zelf, maar pas vanaf het begin van de jaren negentig in
de belangstelling is komen te staan: het bestuurlijk gedogen. Onder
welke voorwaarden kan het bevoegd gezag de handhaving achterwege
laten en in hoeverre accepteert de bestuursrechter een gedoogbeleid?
We zullen zien dat door de rijksoverheid in algemene zin en voor het
milieurecht in het bijzonder beleidslijnen zijn ontwikkeld die door de
rechter worden gevolgd. Daarbij houdt deze tevens ruimte open tot
genuanceerde en verfijnde toepassing van deze beleidslijnen in de
praktijk. In een afzonderlijke subparagraaf gaan we in op de
rechtsbescherming tegen gedoogbesluiten. Daar komt de vraag aan de
orde wie van deze mogelijkheid gebruik kan maken en welke procedure
daarbij gevolg dient te worden.
In de laatste subparagraaf van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de
opstelling van het Openbaar Ministerie (OM) en de strafrechter ten
opzichte van het bestuurlijk gedogen. Er blijkt hier nog het nodige licht
te zitten tussen, het optreden van de verschillende
handhavingsinstanties, dat door de rechter wordt geaccepteerd, ondanks
pogingen om tot betere afstemming in de praktijk te komen.