18.3.1 Inleiding
In deze paragraaf behandelen we de juridische 'omgeving' van de
toepassing van de bestuurlijke handhavingsmiddelen. Het betreft dan de
verplichting van het bestuur tot handhaving van de milieuregels en in
dat verband het verzamelen van gegevens en het behandelen van
klachten, het organiseren en plegen van overleg met andere
handhavingsinstanties en de uitoefening van bestuurlijk toezicht.
Bestuurlijke zorgplicht
We besteden hierna eerst aandacht aan de bestuurlijke zorgplicht (art.
18.2 Wm), waarbij de inhoud, de achtergronden en de status van de
desbetreffende bepalingen aan de orde komen. Deze zorgplicht bestaat
in feite uit die deelplichten (A) die we achtereenvolgens aan de orde
stellen: de zorg voor de bestuurlijke handhaving, de
gegevensverzameling in dat verband en de behandeling van klachten.
Bij de uitvoering van de zorgplicht moet het bestuur zich laten leiden
door zijn eigen beleid: met het milieubeleidsplan moet rekening worden
gehouden. In de praktijk betekent dat omgekeerd dat in het plan het
handhavingsbeleid moet worden vastgelegd (B). Ook achteraf dient er
een zekere verantwoording van het handhavingsbeleid plaats te vinden
(C). Daartoe bepaalt de Wm (art. 21.1) dat de dagelijkse besturen van
provincies en gemeenten in hun jaarlijkse beleidsverslag de algemene
besturen informeren omtrent de stand van zaken op dit punt. Het zelfde
geldt voor de minister aan de Staten-Generaal.
Handhavingsoverleg
In de Wm is ook een regeling opgenomen van het overleg tussen de
verschillende handhavende diensten (art. 18.3 Wm). Aan GS wordt
daarbij een centrale taak toebedeeld. In subparagraaf 18.3.3
behandelen we de bestaande overleggremia's op provinciaal (A),
gewestelijk (B) en landelijk © niveau. Kort gaan we in op een bijzondere
overlegsituatie bij de handhaving van bepalingen betreffende de
verwijdering van gevaarlijk afval, waarbij de minister van VROM een
belangrijke rol speelt (D).
Bestuurlijk toezicht
Het bestuurlijk toezicht vervult bij de handhaving een belangrijke rol. Er
kan immers een belangrijke preventieve functie van uitgaan en ook kan
het van belang zijn bij de latere toepassing van
handhavingsinstrumenten als die toepassing onvermijdelijk is. Anders
dan ten aanzien van de bestuurlijke zorgplicht en het
handhavingsoverleg, zijn de belangrijkste bepalingen met betrekking tot
het toezicht niet in de Wm maar vanaf 1 januari 1998 in de Algemene
wet bestuursrecht (Awb) te vinden. Na enkele algemene beschouwingen
over de aard en functie van het bestuurlijk toezicht (A) behandelen we
de aanwijzing van de toezichthouders waarvoor de Awb verwijst naar de
specifieke bestuursrechtelijke wetten (B). In de praktijk van het
milieurecht komt het erop neer dat ambtenaren van gemeenten,
provincies en het Rijk worden aangewezen, samenhangend met de aard
van de inrichting (bevoegd gezag) of van de milieuproblematiek. De
bevoegdheden van de toezichthouders zijn voornamelijk in de Awb te
vinden (artt. 5:15 t/m 5:19); de Wm voegt daar nog voor het Rijk een
bevoegdheid toe op het punt van de handhaving van de bepalingen ten
aanzien van de verwijdering van gevaarlijk afval (art. 18.5). Het
noodzakelijke complement van de toezichthoudende bevoegdheden
vormen de verplichtingen voor degenen die met het toezicht worden
geconfronteerd om medewerking te verlenen: de medewerkingsplicht is
opgenomen in artikel 5:20 Awb en vervangt aldus een soortgelijke
bepaling die voorheen in artikel 18.6 Wm was opgenomen (D). Als er
een geheimhoudingsplicht bestaat kan dat een rechtvaardigingsgrond
vormen voor weigering van deze verplichte medewerking.
De relatie tussen toezicht en opsporing wordt in dit hoofdstuk niet
behandeld maar komt in hoofdstuk 19 aan de orde.