19 Strafrechtelijke handhaving

19.1 Inleiding op hoofdstuk 19

De toegenomen maatschappelijke aandacht voor de handhaving van het milieurecht vanaf het midden van de jaren tachtig heeft ook de belangstelling doen groeien voor de mogelijkheden die het strafrecht biedt. Dat heeft gevolgen gehad voor de positie die de strafrechtelijke handhaving wordt toegedicht bij de handhaving van het milieurecht.
Zonder daar op deze plaats diep op in te gaan (zie daarover verder paragraaf 19.5.4. onder B), kunnen we constateren dat het strafrecht in de loop der jaren een eigen positie heeft verworven binnen de handhaving van het milieurecht. We kunnen stellen dat deze positie nevengeschikt en complementair is aan de bestuursrechtelijke handhaving, zoals die hoofdstuk 18 is beschreven.
Anders dan de bestuursrechtelijke handhavingsmogelijkheden, die direct gericht zijn op het in overeenstemming brengen met de milieuvoorschriften van de daarvan afwijkende gedragingen en situaties, gaat in het strafrecht - grof gezegd - om het reageren op door de wetgever strafbaar gesteld gedrag door middel van het opleggen van een straf of een maatregel. Door de straf wordt de dader een zeker leed toegevoegd (bijvoorbeeld een geldboete of een vrijheidsbeneming). Het is met name deze leedtoevoeging die het strafrecht een eigen plaats geeft naast de bestuursrechtelijke en andere sancties.
De leedtoevoeging is niet alleen de vergelding voor het plegen van het strafbare feit, het is tevens de prikkel om (voortaan) overeenkomstig de geldende normen te handelen, zowel voor de betreffende dader die de straf krijgt opgelegd, als voor de overige burgers. In zoverre heeft een strafsanctie tevens een gedragsbeïnvloedende werking.
We zullen in dit hoofdstuk ingaan op de mogelijkheden die het strafrecht biedt bij de handhaving van milieuvoorschriften. De paragrafen 19.2 tot en met 19.4 behandelen het materiële milieustrafrecht. Het gaat daarbij (kort geformuleerd) in de hoofdzaak om de vraag of en zo ja, op grond van welke wetsbepalingen en onder welke voorwaarden een gedraging kan of moet worden aangemerkt als een strafbaar feit.
Naast dit materiële milieustrafrecht kennen we het formele milieustrafrecht. Dat raakt de procesrechtelijke kant van het strafrecht. De belangrijkste aspecten van de strafrechtelijke procedure in het milieustrafrecht komen aan de orde in de paragrafen 19.5 en 19.6.
Paragraaf 19.2 opent met een algemene inleiding in het strafrecht als opfrisser, waarbij in vogelvlucht enkele algemene leerstukken aan de orde komen. Na deze algemene introductie richten we ons op het milieustrafrecht. We maken daarbij onderscheid tussen het algemene strafrecht, doorgaans 'commune' strafrecht genoemd, en het bijzondere strafrecht voorzover het milieudelicten betreft. Van deze beide rechtsgebieden behandelen we na opmerkingen over het karakter van het rechtsgebied onder meer het sanctie-arsenaal. In het commune strafrecht besteden we bijzondere aandacht aan de artikelen 173a en 173b Sr, de specifieke milieustrafbepalingen die in 1989 in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen. Bij de bespreking van het bijzondere milieustrafrecht gaat de aandacht uit naar de systematiek van artikel 1a Wed dat in 1994 in de Wed werd opgenomen en waarin alle (economische) milieudelicten zijn ondergebracht.
Hierna besteden we in paragraaf 19.3 aandacht aan het belangrijkste kenmerk van het milieustrafrecht: de administratieve afhankelijkheid. Hiermee wordt kort gezegd bedoeld dat de inhoudelijke normstelling in het milieustrafrecht in overwegende mate leunt op de normstelling uit het bestuursrechtelijke milieurecht. Er wordt uitvoerig ingegaan op de met dit kenmerk gepaard gaande problematiek voor de strafrechtelijke handhaving van het milieurecht. Een bijzonder aspect van de administratieve afhankelijkheid is de invloed van het bestuurlijk gedogen op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Ook de finesses van deze specifieke problematiek worden in deze paragraaf behandeld.
Omdat het milieudelicten veelal worden gepleegd in het kader van de uitoefening van een bedrijf, valt te verwachten dat milieudelicten veelal zullen worden gepleegd door bedrijven. Aangezien ons strafrecht in beginsel is gebaseerd op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijke personen, wordt in paragraaf 19.4 ingegaan de bijzonder positie van het bedrijf (eenmansbedrijf, vennootschap, enzovoorts) als dader van een strafbaar feit. Daarbij zal uiteraard worden besproken onder welke voorwaarden een bedrijf daadwerkelijk als dader kan worden aangemerkt. Voordat deze speciale vorm van daderschap wordt behandeld, besteden we aan het begin van deze paragraaf kort aandacht aan de verschillende algemene geldende daderschapsvormen in ons strafrecht.
Veel bedrijven hebben rechtspersoonlijkheid in de zin van de wet. Voor deze categorie kent het strafrecht een aparte wetsbepaling die uitvoerig zal worden behandeld. Bijzondere aandacht daarbij verdient de positie van overheidsrechtspersonen, zoals gemeenten, provincie en de staat. Er wordt uitgebreid stilgestaan bij de vraag of ook deze overheidsrechtspersonen strafrechtelijk ter verantwoording kunnen worden geroepen voor door deze rechtspersonen gepleegde strafbare feiten.
Zoals gezegd betreffen de paragrafen 19.5 en 19.6 het formele milieustrafrecht. Evenals bij de behandeling van het materiële milieustrafrecht het geval was, begint ook dit gedeelte in paragraaf 5 met een korte opfrisser, waarbij enkele algemene leerstukken van het strafprocesrecht aan de orde komen. Na deze algemene introductie richten we ons op de opsporing en vervolging van milieudelicten. Bij de opsporing van de milieudelicten richten we ons in de eerste plaats op de (groepen van) personen en/of diensten die hiermee zijn belast. Voorts besteden we aandacht aan de specifieke bevoegdheden die deze opsporingsambtenaren en -diensten in het kader van de opsporing ter beschikking staan. Het gedeelte van de vervolging van milieudelicten behandelt de vragen welke argumenten een rol spelen bij de beslissing van de officier van justitie om een bepaalde overtreding strafrechtelijk te vervolgen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar omstandigheden die in een specifiek geval aan de orde zijn. Ook het algemene vervolgingsbeleid inzake milieudelicten zal de revue passeren.
Het spreekt vanzelf dat een (rechts)persoon alleen kan worden veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, indien bewezen wordt dat deze de strafbare gedraging heeft begaan of daar in elk geval strafrechtelijk bij betrokken is geweest. Het aspect van het bewijs in het milieustrafrecht is het onderwerp van paragraaf 19.6. Bijzondere aandacht daarbij wordt besteed aan de omstandigheid dat milieurecht vaak technisch recht is. Dat kan gevolgen hebben voor de bewijsvoering nu bepaald bewijs alleen kan worden geleverd door middel van technisch onderzoek, zoals het nemen van monsters en het analyseren daarvan.