20 Privaatrechtelijke
handhaving
20.1 Inleiding op hoofdstuk 20
Onder privaatrechtelijke handhaving van het milieurecht verstaan we
kort gezegd de handhaving van milieurechtelijke normen met
privaatrechtelijke middelen. In de hoofdstukken 16 en 17 hebben we
diverse privaatrechtelijke middelen in de context van het milieurecht
behandeld. In hoofdstuk 16 is een bijzonder privaatrechtelijk instrument
voor de overheid als handhavingsmiddel aan de orde geweest waar het
de uitoefening betrof van het verhaalsrecht bij bodemverontreiniging op
basis van milieuaansprakelijkheid jegens de overheid (par. 16.4). In
hoofdstuk 17 is de privaatrechtelijke overeenkomst als instrument van
het overheidsbeleid op het gebied van de milieubescherming aan de
orde geweest (par. 17.2). Ook in dit hoofdstuk gaat het weer over het
gebruik van het privaatrecht als instrument van het milieurecht. Hier
behandelen we de mogelijkheid die het algemene
aansprakelijkheidsrecht de overheid biedt voor de handhaving van
milieurechtelijke normen. Kenmerkend voor de privaatrechtelijke
handhaving is dat de handhavingsinstrumenten uit het privaatrecht door
de rechter worden gehanteerd of pas door de eisende partij kunnen
worden aangewend nadat de rechter over de toelaatbaarheid daarvan
heeft beslist. Op dit punt onderscheidt het privaatrechtelijke
handhavingsrecht zich van het bestuursrechtelijke waar het bestuur de
handhavingsmiddelen kan gebruiken zonder rechterlijke tussenkomst.
We zullen dan ook zien dat in dit hoofdstuk de jurisprudentie een
centrale rol speelt bij de beantwoording van de diverse vragen die rijzen
bij dit onderwerp. De privaatrechtelijke handhaving komt op dit punt
overeen met de strafrechtelijke waar het in principe ook de rechter is die
beslist over de toepassing van de handhavingsinstrumenten.
Een essentieel verschil bij de toepassing van het privaatrecht door de
overheid ten opzichte van het gebruik van privaatrechtelijke
instrumenten door 'burgers' (particulieren) is dat de overheid daarnaast
de beschikking heeft over instrumenten uit het publiekrecht. In deze
context concentreren we op het bestuursrecht; de toepassing van
strafrechtelijke instrumenten is in hoofdstuk 19 aan de orde. Per
definitie kunnen burgers geen gebruik maken van bestuursrechtelijke
instrumenten. Wel kunnen ze het bestuur daartoe verzoeken (zie
subpar. 18.5.2), wat wezenlijk anders is dan toepassing van eigen
privaatrechtelijke middelen, gelet op de aard van de instrumenten en de
vrijheid die in het privaatrecht als uitgangspunt geldt.
Vanwege het bestaan van twee verschillende wegen voor het bestuur bij
de handhaving van milieunormen: de bestuursrechtelijke en de
privaatrechtelijke, staat steeds de vraag voorop welke van deze twee
wegen bewandeld moeten of kunnen worden, een vraag die voor burgers
op die wijze per definitie niet bestaat.
In paragraaf 20.2 wordt eerst het onderwerp nader afgebakend via het
onderscheid tussen handhaving en rechtsbescherming. Onder het laatste
verstaan we verstaan we het opkomen door burgers voor hun
subjectieve rechten, terwijl de handhaving wordt opgevat als
overheidstaak waarbij het gaat om het afdwingen van de naleving van
publiekrechtelijke normen. Dat laatste is in dit hoofdstuk aan de orde,
het eerste in hoofdstuk 13. Nadat in deze paragraaf de civiele acties zijn
beschreven die de handhaver (hier: de overheid) kan instellen, wordt
vervolgens in grote lijnen ingegaan op de uitgangspunten die gelden
voor de overheid bij de keuze tussen het privaatrecht en het
publiekrecht. Daarbij staat de zogenoemde Windmill-doctrine centraal.
Nadat aldus de algemene lijnen zijn geschetst waarlangs de
problematiek wordt benaderd, worden in paragraaf 20.3 vanuit het
civiele aansprakelijkheidsrecht de concrete handhavingsmogelijkheden
voor het bestuur in beeld gebracht. Meer in het bijzonder gaan we
daarbij in op de rol van het van art. 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Op
de algemene aspecten van de toepassing van het
aansprakelijkheidsrecht ter bescherming van het milieu gaan we hier
niet meer in; deze zijn in hoofdstuk 16 aan de orde geweest. Hier
behandelen we de bijzondere vragen die spelen als het bestuur van dit
recht gebruik maakt. Daarbij worden de criteria langs gelopen die ook in
hoofdstuk 16 aan de orde waren en waarbij afzonderlijk wordt ingegaan
op de betekenis van het relativiteitscriterium. Dit komt neer op de vraag
of de overtreden norm dient ter bescherming van het geschade belang
en tevens omgekeerd: welk belang de overheid moet aantonen bij het
gebruik van artikel 6:162 BW voor handhavingsdoeleinden. We zullen
zien dat waar de rechter tamelijk kritisch is bij de keuze tussen privaat-
of publiekrecht, hij op dit punt ruime mogelijkheden schept. Daarbij
blijft overeind dat ook het bestuur dient te voldoen aan de criteria van
artikel 6:162 BW.
In de laatste paragraaf (20.4) gaan we in op de vraag welke
mogelijkheden het privaatrechtelijk aansprakelijkheidsrecht de overheid
in de toekomst nog kan bieden ter handhaving van het milieurecht. Daar
zal blijken dat de mogelijkheden van het aansprakelijkheidsrecht
enerzijds worden beperkt door de verruimde toepassingsmogelijkheid
van handhavingsinstrumenten uit het bestuursrecht, terwijl anderzijds
blijkens de jurisprudentie de rechtsgrondslagen voor een
overheidsoptreden ter bescherming van het milieu in het privaatrecht
ruim zijn vanwege het feit dat behalve algemene zorgplichten, ook
ongeschreven grondslagen door de overheid kunnen worden
aangevoerd. Daardoor blijft 'governmental action' van de overheid voor
dit doel, waar publiekrechtelijke instrumenten ontbreken of tekort
schieten ook in de toekomst mogelijk.
We sluiten dit hoofdstuk af met
een weergave van de zeefwerking die uitgaat van de verschillende
publiekrechtelijke en privaatrechtelijke criteria die gelden voor de acties
van het bestuur ter handhaving van milieurechtelijke normen.