20.2.1 Inleiding
In deze paragraaf zullen we eerst een nadere afbakening geven van de
hier aan de orde zijnde problematiek en daarna de belangrijkste lijnen
schetsen voor het gebruik van het privaatrecht voor de handhaving van
publiekrechtelijke en in het bijzonder milieurechtelijke normen.
Handhaving beschouwen wij hier als bij uitstek een overheidstaak. In
subparagraaf 20.2.2 leggen wij eerst nader uit waarom. Onderscheid
wordt daarbij gemaakt tussen het opkomen tegen aantasting van
subjectieve rechten, wat wordt aangeduid als rechtsbescherming en het
handhaven van publiekrechtelijke normen waarop dit hoofdstuk
betrekking heeft (A). We staan daar kort stil bij de Wet vorderingsrecht
belangenorganisaties die de overheid de mogelijkheid geeft namens
particulieren op te komen voor de belangen van laatstgenoemden. Ook
hier stuiten we echter op de grens van het gegeven dat het daarbij de
bescherming van subjectieve rechten betreft en niet de handhaving van
publiekrechtelijke normen (B).
In subparagraaf 20.2.3 worden de mogelijke acties beschreven die het
bestuur zou kunnen instellen. Het betreft de vorderingen inhoudende
een bevel of verbod, schadevergoeding en een verklaring voor recht. Het
zijn de bevels- en verbodsacties die interessant kunnen zijn bij een
vordering in kort geding voor de burgerlijke rechter.
Bij het gebruik van het privaatrecht door de overheid is het van belang
dat het bestuur in de eerste plaats andere instrumenten beschikbaar
staan voor de handhaving van milieurechtelijke normen: die van het
bestuursrecht. Van belang is dan ook na te gaan welke mogelijkheden
daarnaast of in plaats daarvan aanwezig zijn op basis van het
privaatrecht. In subparagraaf 20.2.4 wordt eerst in grote lijnen ingegaan
op de algemene uitgangspunten die gelden bij het gebruik door 'de
overheid' van 'het privaatrecht' naast 'het publiekrecht' (A) en daarna op
de mogelijkheden voor het bestuur om artikel 6:162 BW in te roepen ter
handhaving van bestuursrechtelijke normen. In dat verband is de
zogenoemde Windmill-doctrine van belang waarin de Hoge Raad de
algemene criteria voor deze toepassing heeft vastgelegd (B).