20.4.1 Inleiding

Uitgangspunt bij het gebruik van het privaatrechtelijk aansprakelijkheidsrecht ter handhaving van milieurechtelijke normen is dus dat dit, gelet op de inhoud en strekking van de regeling, geen onaanvaardbare doorkruising mag betekenen van het publiekrecht. Als er publiekrechtelijke handhavingsinstrumenten bestaan waarmee een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt en bij de toepassing waarvan de belangen van de burgers voldoende zijn beschermd, dan is toepassing van het privaatrechtelijke handhavingsinstrument van art. 6:162 BW uitgesloten zo zagen we in paragraaf 20.2. Maar ook als dat niet het geval is, moet tevens worden voldaan aan de criteria van artikel 6:162 BW zo werd in paragraaf 20.3 duidelijk gemaakt.
Bij de bespreking van het Benckiser-arrest bleek dat al ten tijde van de uitspraak (maar nog niet bij het handhavend optreden) een publiekrechtelijk middel bestond dat aan deze criteria voldeed: art. 49a Wca. Dit middel kon worden gebruikt om het illegaal gestorte afval te (doen) verwijderen, terwijl de rechtsbeschermingsmogelijkheden die in algemene zin tegen de toepassing van bestuursdwang bestaan ook hier konden worden toegepast. Door de ontwikkeling van de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten die eenzelfde karakter hebben als de genoemde civielrechtelijke en eenzelfde doel kunnen dienen, zullen de mogelijkheden van het privaatrechtelijk aansprakelijkheidsrecht voor de handhaving door de overheid van milieurechtelijke normen worden verkleind (subpar. 20.5.2). Daar staat tegenover dat het privaatrecht kennelijk ruimere rechtsgrondslagen biedt in situaties waarin publiekrechtelijke middelen ontbreken.
In deze laatste paragraaf van dit hoofdstuk over privaatrechtelijke handhaving gaan we eerst in op de ontwikkeling van de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhavingsinstrumenten die in het milieurecht kunnen worden toegepast (subpar. 20.4.2). Immers betekenen de bestuursrechtelijke mogelijkheden in principe een beperking van de inzet van privaatrechtelijke handhavingsmiddelen. En de bestuursrechtelijke middelen van bestuursdwang en dwangsom hebben bij de derde tranche Awb per 1 januari 1998 een ruimer toepassingsgebied en algemener regeling gekregen (A). Voor het milieurecht bestond die ruime toepassingsmogelijkheid al langer wat impliceert dat het gebruik van privaatrechtelijke instrumenten daar nog maar beperkt mogelijk is. Uiteraard beïnvloeden ook de wettelijk geregelde civielrechtelijke handhavingsmogelijkheden het gebruik van de algemene handhavingsbepalingen. Dat is het geval met de regeling van het kostenverhaal bij bodemsanering in artikel 75 Wbb en bij de verwijdering van illegaal gestorte afvalstoffen in artikel 18.17 Wm. Deze instrumenten sluiten aan bij het algemene civiele aansprakelijkheidsrecht en vormen daarvan verbijzonderingen (B).
In subparagraaf 20.4.3 gaan we wat dieper in op de betekenis van bestuursrechtelijke handhavingsregelingen voor de toepassing van privaatrechtelijke handhavingsinstrumenten. We beschrijven eerst de mogelijkheden bij afwezigheid van een bestuursrechtelijke regeling (A) en bij het voorhanden zijn van een regeling die ontoereikend is (B). Het is natuurlijk in het bijzonder van belang dat privaatrechtelijke mogelijkheden eventuele handhavingslacunes kunnen vullen.
In de slotparagraaf (20.4.4) zetten we de bevindingen uit het voorgaande op een rij. Er ontstaat dan het beeld van de zeef waarbij de mogelijkheden voor het gebruik van het privaatrecht naast het bestuursrecht steeds verder beperkt worden en bovendien aan de criteria van artikel 6:162 BW moet worden voldaan. Er blijkt echter dat in de situaties die uiteindelijk zijn uitgezeefd, in een civiele handhavingsactie zonder al te veel problemen kan worden toegepast.