Op het terrein van de luchtverontreiniging bestaat in ons land, evenals
op het terrein van de bodembescherming één wettelijke regeling: de
Wet inzake de luchtverontreiniging (Wlv)
. De wet heeft tot doel de
luchtverontreiniging in Nederland te voorkomen en te beperken en richt
zich daarbij op de veroorzakers en dus op de bronnen van
luchtverontreiniging. Deze wet is na de Wvo de tweede belangrijke
milieuhygiëne wet die op het keerpunt van de jaren zestig naar de jaren
zeventig tot stand is gekomen. In ons land waren het de na de Tweede
Wereldoorlog snel gegroeide industrialisatie, de enorme groei van het
gemotoriseerde verkeer en de uitbreiding van het aantal en de capaciteit
van energiecentrales die bijdroegen aan een gestage verslechtering van
de luchtkwaliteit. Daarmee zijn tevens de bronnen en de oorzaken van
de luchtverontreiniging genoemd. De bronnen zijn de industrie, het
verkeer, de energievoorziening en de landbouw. Deze verontreiniging
wordt primair veroorzaakt door de verbranding van fossiele brandstoffen
zoals kolen, olie en gas en de productie en het gebruik van dierlijke
meststoffen in de landbouw. De verontreiniging van de lucht heeft
behalve negatieve gevolgen voor mens, plant en dier ook schadelijke
effecten op goederen en gebouwen. Zo is een belangrijk deel van het
Europese cultureel erfgoed aan gebouwen, standbeelden enzovoort,
ernstig aangetast door verzurende, oplossende en verontreinigende
stoffen in de buitenlucht. Bij de verdere uitbouw van de Wet
milieubeheer zijn tal van bepalingen uit deze regeling verdwenen zoals
betreffende luchtkwaliteitsdoelstellingen, inrichtingen, financiële
bepalingen, handhaving en beroep, zodat thans niet veel meer dan een
uitgekleed raamwerk met weinig 'vlees' is overgebleven.
Nadat het doel van de regeling kort is weergegeven (subpar. 23.2.1)
volgt een behandeling van de belangrijkste bepalingen van de wet aan
de hand van de nog overgebleven onderwerpen die de wet regelt. Naast
enkele zaken van ondergeschikt belang, betreft het de regeling (en
uitvoeringsmaatregelen) ten aanzien van het voorkomen en beperken
van luchtverontreiniging door toestellen, brandstoffen en
verontreinigende handelingen en de maatregelen in bijzondere
omstandigheden waarbij aan de burgemeester en de commissaris van de
Koningin bijzondere bevoegdheden toegewezen worden (subpar.
23.2.2). Na te zijn ingegaan op enkele toepassingsvragen van deze
wettelijke regelingen, waarbij ook haar bestaansrecht aan de orde is
(subpar. 23.2.3) wordt kort stilgestaan bij de afbakening van de Wlv
met andere relevante wettelijke regelingen (subpar. 23.2.4).