24 Afvalstoffenwetgeving
24.1 Inleiding
De wettelijke regeling van de afvalverwijdering is opgezet rond de
tweedeling in gevaarlijk en niet-gevaarlijk afval in hoofdstuk 10 van de
Wet milieubeheer (Wm). Binnen deze twee onderdelen (de titels 10.4 en
10.5 Wm) is de regeling voor deze afvalstoffen zodanig opgezet dat ze
de gang van de afvalstoffen volgt van het ontstaan, de inzameling, het
transport, de verwerking en de eventuele verdere verwijdering van deze
afvalstoffen. Deze handelingen met betrekking tot afvalstoffen worden
met de verzamelterm 'afvalverwijdering' aangeduid die dus niet alleen
betrekking heeft op de verwerking in de eindfase, maar ook op de
inzameling en het transport. De afvalpreventie valt echter niet onder
afvalverwijdering.
Een afzonderlijke wettelijke paragraaf (10.5A) handelt over de in-, uit-
en doorvoer van gevaarlijke en andere afvalstoffen. In de eerste drie
titels van de afvalstoffenregeling zijn enkele bepalingen opgenomen die
in beginsel op beide soorten afvalstoffen betrekking hebben. In de eerste
titel zijn de zorgplichten voor het bestuur en de burgers opgenomen en
ook is daarin een algemeen stortverbod (art. 10.2 Wm) ondergebracht.
De tweede titel bevat bepalingen over het treffen van maatregelen
voordat het komt tot het ontstaan van afvalstoffen: de preventieve
maatregelen, terwijl de derde titel de mogelijkheid van maatregelen
bevat die betrekking hebben op de verwijdering direct na het ontstaan
met het oog op het hergebruik van afvalstoffen.
In dit hoofdstuk volgen we zoveel mogelijk de opzet van hoofdstuk 10
Wm. Dat betekent dat enkele aspecten van de afvalstoffenproblematiek
die een meer algemeen karakter hebben en in andere hoofdstukken van
de Wm worden geregeld, hier niet worden behandeld. Deze zaken
worden besproken bij de hoofdstukken in dit boek waar die instrumenten
aan de orde zijn geweest. We noemen in dat verband de regeling van de
verwijderingsbijdragen, die in het hoofdstuk over financiële bepalingen
(subpar. 14.3.5) wordt besproken, de ministeriële verklaring van geen
bedenkingen ten behoeve van milieuvergunning en de verzoeken tot
wijziging of intrekking van milieuvergunningen, beide in verband met de
doelmatige afvalverwerking, die worden behandeld in het hoofdstuk
milieuvergunningen (subpar. 11.2.2, onder E1 en subpar. 11.5.5, onder
D in relatie met 12.6.4). Ook gaan we hier voorbij aan bepalingen in
andere hoofdstukken die uitdrukkelijk mede op de afvalverwerking en
provinciegrensoverschrijdend transport betrekking hebben zoals in art.
1.2, zesde lid, onder c Wm, waar het regels over afvalstoffen betreft in
de provinciale milieuverordening (zie par. 10.5.2, resp. onder B2 en E2 )
en de afstemming met het Rijksafvalstoffenbeleid in
vergunningsprocedures (par. 12.6.4). Voorbij wordt ook gegaan aan de
mogelijkheden die de instrumenten met een algemeen karakter meer in
het bijzonder bieden voor het afvalstoffenbeleid zoals vergunningen en
milieubeleidsplannen. Wel behandelen we tamelijk uitvoerig enkele in
art. 1.1 Wm opgenomen definitie- en andere algemene bepalingen die
specifiek betrekking hebben op de afvalverwijdering.
In de volgende paragraaf (par. 24.2) worden enkele algemene aspecten
van de regeling omtrent afvalstoffen behandeld. In die paragraaf gaan
we eerst in op de achtergronden bij de totstandkoming van de regeling
en de werkingssfeer en vervolgens op de algemene bepalingen in art.
1.1 en de eerste drie titels van hoofdstuk 10 (de 'verwijderingsladder',
het stortverbod, zorgplichten, preventieve maatregelen en
hergebruiksvoorschriften).
In paragraaf 24.3 wordt de verwijdering van niet-gevaarlijke afvalstoffen
behandeld op basis van de afvalstromen die in titel 10.4 Wm worden
onderscheiden: huishoudelijke afvalstoffen, afvalwater, autowrakken en
bedrijfsafvalstoffen. In een afzonderlijke paragraaf wordt ingegaan op de
regeling met betrekking tot het grensoverschrijdende transport van
afvalstoffen. Deze regeling steunt op de Europese verordening over dat
onderwerp en heeft ook betrekking op gevaarlijke afvalstoffen. Wat dat
onderwerp betreft, lopen we daar vooruit op de volgende paragraaf die
betrekking heeft op de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen.
In paragraaf 24.4 wordt een onderscheid gemaakt tussen de afgifte en
inzameling van gevaarlijke afvalstoffen en de eventuele verdere
verwijdering van die afvalstoffen. In deze paragraaf komt het algemene
verbod aan de orde om gevaarlijk afval buiten een inrichting te
verwijderen alsook de mogelijkheid om bij amvb instructieregels voor de
provincies voor de verwijdering van gevaarlijk afval vast te stellen.
In de laatste paragraaf (24.5) worden enkele bevoegdheden van de
rijksoverheid behandeld om het afvalstoffenbeleid te beïnvloeden. Daar
wordt ingegaan op de mogelijkheid om bij amvb instructieregels vast te
stellen voor de provinciebesturen en de gemeentebesturen ten behoeve
van de eenheid van het beleid en de doelmatige verwijdering van
afvalstoffen. Tevens gaan we daar in op de bevoegdheid van de minister
van VROM tot het geven van een bindende aanwijzing aan de
provinciebesturen om regels in de provinciale milieuverordeningen op te
nemen, eveneens ten behoeve van de eenheid van beleid en in het
belang van een doelmatige afvalverwijdering. Hoofdstuk 10 heeft vooral
betrekking op niet-plaats- of persoonsgebonden handelingen met
afvalstoffen buiten inrichtingen. Om die reden staat in dit hoofdstuk de
regeling als algemeen werkend sturingsinstrument centraal. Om toch te
kunnen nuanceren bij de toepassing van die regels in bijzondere
situaties worden in art. 10.47 Wm aan diverse bestuursorganen
ontheffingsbevoegdheden toegekend. Na de behandeling van de
sturingsmogelijkheden van de rijksoverheid gaan we in op de regeling
van deze ontheffingsbevoegdheden.
Waar in dit hoofdstuk gesproken wordt over 'de regeling' (met
betrekking tot afvalstoffen) of 'de afvalstoffenregeling', doelen we op de
inhoud van hoofdstuk 10 Wm waarin immers alle wettelijke bepalingen
betreffende de afvalverwijdering zijn opgenomen .