25 Meststoffenwetgeving
25.1 Inleiding
In dit hoofdstuk behandelen we een drietal wettelijke regelingen die
betrekking hebben op de problematiek van de meststoffen. De hier
behandelde wetten rekenen we tot de milieubeschermingswetten. Het
gaat om wetten die behalve ecocentrische ook antropocentrische
kenmerken hebben. Ze hebben behalve op de bescherming van
bepaalde gebieden ook in algemene zin betrekking op de verbetering
van de milieukwaliteit en kennen naast effectgerichte ook brongerichte
maatregelen. Het betreft hier ten slotte wetgeving met een
administratiefrechtelijk karakter (zie voor deze criteria par. 7.3.2, onder
B). We behandelen de meststoffenwetgeving niet in hetzelfde hoofdstuk
als de wetgeving ten aanzien van (milieu)gevaarlijke stoffen omdat het
in beginsel geen gevaarlijke stoffen betreft. Meststoffen kunnen
milieuschadelijk zijn bij een bepaald onoordeelkundig gebruik of bij
toepassing anders dan op een wijze die milieuverantwoord is. Het is juist
hierop dat de meststoffenwetgeving is gericht. Uitgangspunt daarbij is
het streven dat meststoffen zodanig worden toegepast dat ze kunnen
voldoen aan de economische doelstelling van (agrarische)
productievergroting of teeltverbetering, zonder dat dit leidt tot
milieuschade. Het zal duidelijk zijn dat hier een duidelijke relatie ligt
met het beleid ter bescherming van de bodem. Zo zullen we zien dat het
Besluit gebruik dierlijke meststoffen zowel zijn grondslag vindt in de Wet
bodembescherming (Wbb) als in de Meststoffenwet (Msw). Daarnaast
zijn meststoffen waarvoor geen toepassingsmogelijkheden bestaan
feitelijk te beschouwen als afvalstoffen. Het is dan van belang zodanige
verwerkingsmethoden te vinden dat de verwijdering van dergelijke
stoffen plaatsvindt op een wijze die het milieu zo weinig mogelijk belast.
In dit verband is een relatie te leggen met de bescherming van de
luchtkwaliteit, of beter: met de bestrijding van de verzuring die
ondermeer het gevolg is van de ammoniakemissies. De hierna te
behandelen mestwetgeving levert wat dit aspect betreft tevens de
instrumenten ter bescherming van de natuur. Vandaar ook dat we deze
wetgeving behandelen na de wetgeving die betrekking heeft op
bescherming van de milieucompartimenten bodem, water en lucht en na
de afvalstoffenwetgeving, maar vóór de wetgeving die betrekking heeft
op bescherming tegen (milieu)gevaarlijke stoffen.
De meststoffenwetten die we in dit hoofdstuk behandelen zijn:
- de Meststoffenwet (Msw);
- de Wet verplaatsing mestproduktie (Wvm);
- de Interimwet ammoniak en veehouderij (Iav).
De Meststoffenwet, die we in paragraaf 25.2 behandelen, heeft zowel
betrekking op het verhandelen van meststoffen (kunstmest en dierlijke
meststoffen) als op de doelmatige afvoer van mestoverschotten. In deze
wet worden tevens de taken en bevoegdheden van de mestbanken
geregeld en wordt een overschotheffing ingesteld ter bestrijding van de
kosten van deze banken.
De Wet verplaatsing mestproduktie (par. 25.3) treedt in de plaats van
het vroegere Verplaatsingsbesluit op basis van de Msw. De bedoeling
van deze wet is enige knelpunten op te lossen die bij de toepassing van
dat besluit waren gebleken. Centraal staat de regeling van overdracht
van 'mestproduktierechten' van de mestoverschotgebieden naar de
tekortgebieden en het verbod dergelijke rechten van buiten
overschotgebieden daar naartoe te verplaatsen of binnen de
overschotgebieden te verplaatsen.
De Interimwet ammoniak en veehouderij (par. 25.4) heeft tot doel
tegemoet te komen aan problemen bij de vergunningverlening voor
veehouderijen, die ontstaan waren door een volgens de regering te
strenge opstelling van de administratieve rechter bij de legalisering en
uitbreiding van veehouderijen waarbij de rechter afweek van de criteria
van de ecologierichtlijn. Deze wet geeft toetsingscriteria voor het
verlenen van de milieuvergunningen die enerzijds ruimte moeten bieden
om veehouderijen te kunnen laten voortbestaan, maar anderzijds tot
doel hebben op termijn de ammoniakemissie van deze bedrijven
aanmerkelijk te laten afnemen.
De in dit hoofdstuk genoemde wetten wordt in kort bestek beschreven,
waarbij in afzonderlijke paragrafen wordt ingegaan op de achtergronden
en de instrumenten. De ontwikkelingslijnen en doeleinden van deze
wetten zijn in paragraaf 7.3.3, onder C reeds geschetst zodat we
kortheidshalve volstaan met daarnaar te verwijzen.
De vaststelling en invoering van de Wet herstructurering
varkenshouderij levert nog dermate grote problemen op dat onduidelijk
is hoe en zelfs óf deze wet wordt ingevoerd. Om die reden is die
regeling, die wel tot de meststoffenwetgeving rekenen, thans nog niet
opgenomen. Afhankelijk van de verdere ontwikkelingen op dit gebied zal
bekeken worden wanneer wat daarover hier kan worden gemeld. Op de
kwestie van beperking van eigendomsrechten in het perspectief van het
internationale recht wordt kort ingegaan in subparagraaf 2.2.4, onder B.